zaterdag 4 juli 2020

In de slipstream van de 4 mei-lezing van Arnon Grünberg, 2020.

"Ter herinnering aan de naasten onder de door de nationaal-socialisten omgebrachte zes miljoen, naast miljoenen en miljoenen mensen van alle gezindten en uit alle volkeren die ten offer zijn gevallen aan dezelfde haat jegens de andere mens, aan hetzelfde antisemitisme". 
Opdracht in het boek 'Anders dan zijn', van Emanuel Levinas. Geciteerd door Stevo Akkerman, vaste Trouw-columnist.
Stevo Akkerman, 1963.
Deze prachtige zin vond ik in de column van Stevo Akkerman, in de Trouw van 15 mei jl. Akkerman schrijft over de stroom van bagger die Arnon Grünberg over zich heen kreeg, na zijn lezing op Dodenkherdenking dit jaar, in een lege kerk op de Dam.
Arnon Grunberg tijdens zijn 4 mei-lezing (Foto: YouTube)
De Jood Grünberg vergeleek zich met de als groep weggezette, gediscrimineerde Marokkanen: 
‘Voor mij was het van begin af aan duidelijk: als ze het over Marokkanen hebben, dan hebben ze het over mij’.
Stevo Akkerman trekt de vergelijking nog verder door: antisemitisme als haat kan naar elke bevolkingsgroep worden doorgetrokken (... miljoenen en miljoenen mensen van alle gezindten en uit alle volkeren die ten offer zijn gevallen enzovoort....)
Prachtig! En zo past het hele verhaal van Grünberg ook helemaal in de filosofie van Levinas.
Emmanuel Levinas (1906-1995)
 Frans-joodse filosoof van Litouwse afkomst. Stelt de Ander centraal in zijn filosofie. 
Ik ga verder met de speech van Grünberg: 
Grunberg vindt, dat herdenken meer moet zijn dan een ritueel. Het zou een verlangen naar kennis in zich moeten dragen, wil het betekenisvol zijn. 
Mensen die zeggen het verleden nu wel te kennen. weigeren veelal er kennis van te nemen. En wie zijn verleden niet kent is niet zozeer gedoemd het te herhalen, als wel is hij gedoemd niet te weten wie hij is. 
Als mensen zichzelf niet kennen, leidt dat er dikwijls toe, dat de ander als een volstrekte vreemde, als een absolute vijand wordt gezien. 
Velen willen misschien het verleden op afstand houden, omdat ze er anders ziek van worden: zo erg zijn de verhalen. Maar niet ziek worden zou weleens een symptoom van wegkijken kunnen zijn, van ontkenning. Want de ziekten van de vorige eeuw: die van het geïndustrialiseerde totalitarisme, van het tot genocide verworden antisemitisme, van het biologisch racisme – zitten diep in onze cultuur. En juist als we dat niet weten, worden we vatbaar voor verleiders die ons komen vertellen wie wij zijn en wie wij moeten vrezen. 
Het verleden is niet voltooid, van die vaststelling gaat herdenken uit. Van 'het besef dat de buik die het Derde Rijk baarde nog vruchtbaar is.'
Grünberg gelooft niet in censtuur en uitstoting, maar vindt anderzijds niet dat elke grens overschreden moet kunnen worden. Bepaalde taboes hebben zich na 1945 met goede redenen in onze cultuur genesteld. 
Herdenken, betoogt Grünberg verder, is tevens namen de doden spreken, en dat kan alleen door ooggetuigen aan het woord te laten. 

Ik citeer het gedeelte van de ooggetuigen integraal, omdat dat aankwam als een mokerslag: 
Herdenken is tevens namens de doden spreken, en namens de doden spreken kan alleen door de ooggetuigen aan het woord te laten. Ik wil een ooggetuige aan het woord laten die zeer dicht bij de doden is geweest, Filip Müller, een Slowaakse Jood, lid van het Sonderkommando van Auschwitz-Birkenau.

Müller in een naoorlogse foto
Het Sonderkommando bestond voornamelijk uit Joden en was belast met het uit de gaskamers halen van de lijken, het knippen van de haren van de lijken, het trekken van gouden tanden uit de lijken, het verbranden van de lijken. De meeste leden van het Sonderkommando werden na enkele maanden vermoord. Het laatste Sonderkommando in Auschwitz kwam in de herfst van 1944 in opstand, waarbij vrijwel alle leden van dat Kommando werden vermoord.
Een van de vier Sonderkommando- foto's gemaakt in Auschwitz
Boek met Mullers Memoires, met een voorwoord van Claude Lanzmann.
Müller schrijft in zijn memoires over enkele Joodse gezinnen die onder erbarmelijke omstandigheden ondergedoken hebben gezeten in bunkers nabij het Poolse plaatsje Sosnowiec. Door het huilen van de kinderen is de SS hen op het spoor gekomen.
Ze zijn naar Auschwitz gebracht. De vrouwen en kinderen wordt gevraagd zich uit te kleden, de normale procedure. Ze worden echter niet vergast maar doodgeschoten, wat uitzonderlijk is. Müller verklaart niet waarom. Misschien waren er even niet genoeg mensen om de gaskamers mee te vullen, het zyklon B mocht niet worden verspild.
De moordmachine van de nazi’s was naast al het andere ook een economische aangelegenheid, een gigantische roofpartij waarbij het doden en wegwerken van de lijken zo efficiënt mogelijk moest gebeuren.
De naakte vrouwen staan met hun kinderen voor de executiemuur. Dan schrijft Müller over een vrouw met haar kind in haar armen: ‘Ondertussen liep Voss, de beul, met zijn klein kaliber geweer nerveus om hen heen, om bij het kind een geschikte plaats te vinden waarop hij het wapen kon richten. Toen de wanhopige moeder dat merkte wrong ze zich in alle bochten om haar kind uit het schootsveld van het dodelijke wapen te houden. Wanhopig probeerde ze elke plek op het lichaam van haar kind met haar armen en handen te bedekken.
Toen knalden er opeens een paar schoten door de stilte. Het kind was van opzij in de borst getroffen. De moeder, die voelde dat het bloed van haar kind langs haar lichaam liep, verloor haar zelfbeheersing en smeet de moordenaar het kind in het gezicht, toen die de loop van zijn wapen al op haar had gericht. Oberscharführer Voss was van zijn stuk gebracht en stond daar als versteend. Toen hij het nog warme bloed in zijn gezicht voelde, liet hij zijn geweer vallen en wreef met zijn hand over zijn gezicht.’
Veelzeggend dat we de naam van de Oberscharführer nu kennen, maar de naam van die vrouw en dat kind niet weten en vermoedelijk nooit te weten zullen komen.

Als herdenken ook verlangen naar kennis is, dan zijn details belangrijk, kennis bestaat uit details, dan kunnen we het ons niet permitteren te zeggen dat wij bepaalde details niet wensen te horen omdat ze onze nachtrust verstoren.
Aan deze vrouw die haar halfdode kind in het gezicht van Oberscharführer Voss gooide, gingen verkiezingen vooraf, ambtelijke orders, gewillige en minder gewillige helpers, van wie de meesten nooit in een concentratiekamp waren, nooit iemand gedood hebben. Waarbij het goed is te beseffen dat het niet alleen de Duitsers waren die, toen de oorlog voorbij was, zeiden dat ze het niet hadden geweten, dat ze slechts orders hadden opgevolgd.
Literatuurwetenschapper S. Dresden schrijft in zijn studie Vervolging, vernietiging, literatuur over een voorval waarover de schrijver K. Tzetnik, pseudoniem van Yehiel De-Nur, bericht. Een groep levende zigeunervrouwen en ­kinderen wordt in een kuil gegooid in Auschwitz, omdat de crematoria overbelast zijn. Een Nederlandse gevangene krijgt het bevel kerosine over de mensen in de kuil te storten. Hij weigert en wordt daarop zelf levend in de vlammen getrapt. ‘Het Nederlandse ‘Nee! Nee!’ klinkt de schrijver nog steeds in de oren’, noteert Dresden.
Samuel Dresden, literatuurwetenschapper. 
Dan doet Grünberg nog een oproep aan de politiek: 
‘Ik kan niet begrijpen, niet verdragen dat men een mens beoordeelt niet naar wat hij is, maar naar de groep waar hij toevallig toe behoort’, schreef Primo Levi in de jaren zestig aan zijn Duitse vertaler.
Primo Levi, 1919-1987
Auteur van onder andere Is dit een mens. 
Woorden die wij wekelijks, misschien wel dagelijks zouden moeten herhalen, al was het maar om ons eraan te herinneren hoe giftig woorden kunnen zijn.
Dat een Nederlander in Auschwitz kerosine over levende vrouwen en kinderen moest uitgieten begon met woorden, met toespraken van politici.
Juist in deze geseculariseerde tijden rust, meen ik, een speciale verantwoordelijkheid op Kamerleden, op ministers om het goede voorbeeld te geven, om het woord géén gif te laten zijn, om altijd voor ogen te houden dat de staat noodzakelijk is maar tevens een potentieel kwaad dat met achteloze vanzelfsprekendheid mensen, bevolkingsgroepen kan vermorzelen.
De vrouw die haar halfdode kind in het gezicht van Oberscharführer Voss gooide, zij waarschuwt ons.
De Nederlander die ‘Nee! Nee!’ riep, die weigerde kerosine over levende vrouwen en kinderen uit te gieten en toen zelf het vuur in werd getrapt, hij waarschuwt ons.”

Lezing, ongeveer 17 minuten. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten