Christian Wiman
Ik geef hier mijn vertaling van het hoofdstuk Mortify our Wolves, van Christian Wiman, uit het boekje My Bright Abyss. Dit essay is goed afzonderlijk te lezen, en is in de oorspronkelijke taal te vinden onder DEZE LINK.
*****
Tuchtig onze wolven
Een kreun komt op de
kankerkliniek af. Een geluid zo laag en
eentonig dat het nauwelijks menselijk lijkt. Meer iets als de wind die om pieken
van steen en ijs heen giert in een of ander woest gebied, te ver weg om door iemand te worden gehoord.
We horen het, en kijken op als ziekenbroeders in allerijl iemand komen
aanrijden die zo gekrompen is, dat hij meer lijkt op een van de plooien in de
deken, met slangetjes die in en uit zijn
onzichtbare lichaam komen gelopen. Met als enig bewijs van leven deze levenloze
kreet.
De deuren openen geluidloos en de lijkwade van droefenis vervloeit
in de vernietigende helderheid daarachter. Dan sluiten de deuren, we kijken
allemaal omlaag omdat we elkaars ogen niet willen zien, en we wachten.
*****
Het vreselijke – het zou misschien ‘het glorieuze’ kunnen zijn,
van zieken wordt altijd verwacht dat ze het zo zien, ze worden berispt als ze
het niet doen (pluk verdomme de dag) – het vreselijke omtrent het gevoel
van onvermijdelijkheid van je eigen
vroege dood is hoe het iedere mogelijke
gebeurtenis kleurt. Thuis bij een vriend word ik ontroerd door de schoonheid en
de grapjes van hun dochtertje van twee. Ontroerd, en daarna verdrietig, als ik
denk aan de dochter die D. en ik zouden
kunnen hebben, voor wie mijn dood een of ander diep, donker gat is, waar ze
voor de rest van haar leven omheen zal lopen, en voor wie verdriet de grondtoon
van haar bestaan zal zijn.
Wat is deze wereld waar we zo mee overhoop liggen, deze schoonheid
waar we zo door verwond worden en waarin God helemaal verdwenen is?
*****
Waarin, liever dan waaruit: in een greintje grammatica een wereld van hoop.
*****
Dat bekeringen vaak plaats vinden na, of
tijdens intense levenservaringen, vooral traumatische levenservaringen, wordt
soms als tegenbewijs gebruikt. Het slachtoffer denkt niet helemaal zuiver. Zijn
geest wankelt bij de afgrond van wanhoop of dood, huivert en grijpt terug naar een of ander vorm van eenvoud, een
of andere samenhang waaraan hij zich kan vastklampen, en hij roept God aan.
*****
Het maakt niet uit dat de God die uit
zulke momenten tevoorschijn komt misschien helemaal niet gemakkelijk is, en tevoorschijn treedt uit die afgrond, en
die afgrond juist datgene omvat, waar de man uit weg wilde vluchten. Het is het
terugtrekken van het leven – waar de
dood bij hoort, gezonde mensen herinneren ons daar altijd snel
aan – en de vlucht naar God die zijn denken onbetrouwbaar maken.
*****
Maar hoe zou het anders kunnen? Er is een
flinke schok voor nodig om ons van baan te doen veranderen, onze relaties, onze
dagelijkse koffieconsumptie, goede genade – of om, als we zo in elkaar zitten, onze
verslaving aan verandering te veranderen. Hoe veel meer noodzaak is er nodig,
hoe veel meer basale angst, om ons hart op te laten schrikken uit zijn
vastgeroeste kwade gewoontes? Het is waar dat God niet tot de profeet Elias in
de wervelwind komt, niet in de aardbeving en niet in het vuur dat daarop volgt,
maar in de ‘stille, kleine stem’ die door deze verwoestingen alledaags gemaakt
wordt. Maar juist de bewoording van de passage maakt duidelijk dat de stem,
hoewel die uiteindelijk machtiger blijkt
dan de verwoestingen die eraan voorafgingen, er niet helemaal los van staat.
Die stem is er altijd en voor iedereen. Voor sommigen van ons is er helaas
schrik en pijn voor nodig om ons in staat te stellen die stem te horen.
*****
Nogmaals, jaren zitten er tussen die
laatste ingang naar God, en deze. Jaren van werk aan bepaalde korte fragmenten over
God, die ik her en der aantrof bij de gewone ups en downs van het dagelijkse
leven. Het waren jaren van behandeling, afnemende lichaamskracht, hoop,
ellende. Ik heb een vorm van kanker die even zeldzaam als onvoorspelbaar is,
die tientallen jaren aan het ‘smeulen’ is bij sommigen, terwijl hij bij anderen
zomaar tot een explosie komt. Ik heb nu ook twee kinderen, twee allerliefste
levendige en buitengewoon levensblije kleine meisjes die acht minuten na elkaar
zijn geboren. Dat was in een periode dat het erop leek dat de kanker uit mij
verdreven was door geneesmiddelen die zo futuristisch waren dat ik niet van
mijn verbazing bekwam, en daardoor ook niet veel angst kon voelen; en die
medicijnen hadden zo weinig bijwerkingen dat het erop leek dat ik ze kon
blijven slikken. Dat is niet het geval gebleken.
*****
Hoewel mensen het nooit zeggen, kun je het
soms in hun ogen de vraag lezen: Hoe heb je dat kunnen doen? Hoe heb je
kinderen in zo’n onbestendige situatie op de wereld kunnen zetten? Hoe heb je
ze kunnen opzadelen met zo’n verdriet? En natuurlijk stellen wij onszelf ook die
vraag, mijn vrouw en ik, als het slecht met me gaaf of als het moeilijk is
thuis. Maar dan zien we hoe ze elkaar bloemetjes geven die ze uit de achtertuin
geplukt hebben, of hoe ze stoppen met dollen, en elkaar een kusje geven. Of,
als we ’s morgens hun kamertje binnen komen, hun hoofd achterover gooien en
lachen, als de kleine aanraakbare vruchten van de liefde die in de aanvang van
onszelf uitging naar elkaar toe – we zien die dingen en we zeggen tegen elkaar:
Hoe zouden we hen niet kunnen hebben?
Hoe zouden zij niet kunnen bestaan?
Hoe zou zulk leven, zulke liefde, ooit latent en slapend in ons gebleven moeten
zijn?
*****
Een deel van het mysterie is dat het zich
niet alleen voordoet als een huidige vreugde en een toekomstige hoop, maar ook op
een bepaalde manier met terugwerkende kracht: het verleden wordt overgoten met
een heden dat je destijds alleen maar kon voelen als de meest meedogenloze
afwezigheid. Dat is de reden waarom gered worden (ik houd ook niet van die
taal, niet omdat die onnauwkeurig is, maar omdat die gecorrumpeerd is door het
tegenwoordig gebruik, het soort eerbied dat meekomt door de handen omhoog te
steken, een definitief soort kloof) met zich meebrengt dat men zijn verleden
eerder omarmt dan het afwijst. Het is waar dat Christus de mens nieuw maakt,
dat er een ultieme verandering in hem plaats vindt. Maar een deel van die
verandering is de mogelijkheid je leven als een geheel te zien, de vorm en
eenheid ervan te zien, en om een schepsel te worden dat gemaakt is voor en
opgaat in het bestaan, eerder dan een wanhopig, gefragmenteerd persoon te zijn
die tegen het bestaan ingaat of zich er voorgoed van buitengesloten weet.
*****
Hoewel ik in mijn leven jicht heb gehad,
nierstenen, een slecht uitgevoerde beenmerg-biopsie, en verschillende andere
vreselijke kwalen, tot voor kort had ik geen idee wat pijn was. Het zet je op
een eilandje. Je zit daar in je eigen kleine skelet-constructie – die van je verdwijnende zelf – toe te kijken
naar iedereen die van je houdt. Hoe ze verder en verder van je weg drijven, hoe
standvastig ze ook aan je zijde mogen blijven. Er zit te veel kanker ingepakt
in mijn beenmerg, het is ontstoken en breidt zich uit, en maakt dat er druk
komt aan de buitenkant van mijn botten. ‘Botten houden er niet van te stretchen’,
vertelt een dokter me. Inderdaad. Het zit voornamelijk in mijn benen, maar ook
boven in mijn schouder en in mijn gezicht. Het is een doffe, verslindende pijn,
alsof de aarde me alvast – maar wel langzaam – aan het opeten is. En dan, met één
foute beweging of eenvoudig een verandering van adem, is het een blikseminslag
van absoluut gevoel en absolute vergetelheid die in één schicht samenkomen. ’s
Morgens kom ik heel vroeg mijn bed uit, en als ik alle medicijnen heb ingenomen
die ik in kan nemen zonder dood te gaan, zit ik op de sofa en probeer mijzelf
klein te maken door voorover te buigen en mijn enkels te pakken. En ik bid. Maar
niet tot God, die dit eiland ook lijkt te hebben verlaten, maar tot de pijn. Of
hij niet maar zo’n beetje wil matigen dat hij me toelaat te ademen. Dat hij
niet – maar ik weet dat hij dat wel doet – erger wil worden.
*****
Poëzie heeft zijn toepassingen voor wanhoop.
Zij kan een gestalte geven aan pijn; zij
kan iemands verlies een gedaante en een dimensie geven dat het verlies is, en geen hopeloze obsessie. Zij kan
die dingen voor één mens doen, of zij kan het doen voor een hele cultuur. Maar
poëzie is voor psychologische, spirituele of emotionele pijn. Voor fysieke pijn
is het, als al het andere, nutteloos - met uitzondering van drugs.
*****
Elke donderdag leunt Dame Pijn naar me
over, verzamelde pijn. Ze is stipt, met hoekige schouders, met zachte stem –
zoals een Dame van Pijn hoort te zijn. Ik ben uitgemergeld, verlamd, vijandig,
hoopvol op de beschroomde manier van hopeloze mensen. We hebben onderhand veel
dingen geprobeerd, naar ze heeft steeds een of andere nieuwe pleister of pil
voor me in petto. Ze is een beroemde Pijnvrouw, veronderstel ik, ze is in Libië
geweest voor een conferentie, of in Brazilië voor een conferentie, hier of daar
– waar is er geen pijn? Uitscheiding, seksuele functies, de olieachtige wanorde
van een depressie: ze loopt de
bijwerkingen allemaal zonder gêne na, glimlacht vanaf de verre kust van genade,
en stroomt bij me binnen als een engel uit de hel.
*****
Ik blijf denken dat er een weg ligt tussen
berusting en verzet, een manier van zijn die ter beschikking staat niet alleen
van de stervende mens, maar van ieder mens die voelt dat zijn vermogen om
volledig te leven belemmerd wordt, en afneemt. We zeggen dat de dood een abstractie is, dat het
onmogelijk is voor iemand om ooit zijn eigen dood te beschouwen, maar misschien
is dat feitelijk de opgave: om de dood concreet te maken, of om concrete
ervaringen voller van leven te maken door het gat van levenloosheid toe te
voegen, dat een deel is van iemands waarneming.
*****
Een van de krachtigste ervaringen met
kunst die ik had was een retrospectief van de Amerikaanse kunstenares Lee Bontecou.
Ik ging erheen met mijn vrouw, die toen nog niet mijn vrouw was, maar een vrouw
op wie ik verliefd was op een manier die ik me nooit had kunnen voorstellen.
Het was een manier die mijn verbeelding zonneklaar en beangstigend veranderde,
en toen wij allebei spontaan begonnen te huilen in de laatste zaal van de
tentoonstelling, leek onze reactie die liefde te bezegelen op de diepste
raakvlakken. Ik ben niet sentimenteel. Ik geloof niet dat ik ooit eerder
gehuild heb om een kunstwerk. Evenmin is Bontecou een sentimentele kunstenares.
Uiteraard is een deel van wat zo ontroerend is aan haar werk, het gevoel van opgesloten en eenzaam lijden dat langzaam
door de jaren heen getransformeerd wordt
(je voelt het onder het maatschappelijke lijden, in hoe een existentieel
individu knokt om zingeving, te midden van betekenisloos, onvolwassen, en
schijnbaar alles-beheersende sociale en
historische druk. Krachtig vroeg werk
van een ruwe, mechanische, militaristische verstoktheid maakt plaats voor een periode van (opvallend
minder succesvol) onderzoekende eigenaardigheid. Het is of ze een aantal jaren
door de woestijn trekt, en daarna, nog steeds heel erg in de woestijn, (de
leegte schraagt de beweringen van de latere jaren) komt er een openbaring: we lopen
een kamer in die gevuld is met grote, breekbare verbazingwekkend ingewikkelde
mobielen, die aan het plafond hangen – als schepselen in zee, of droomwezens;
we wisten hoe dan ook , dat we ons opeens in een ander element bevonden. En
konden ademhalen.
*****
De dood is voor een jonge kunstenaar een
normale fixatie omdat hij een bron van intensiteit en kracht lijkt te bieden
waartoe de kunstenaar anders geen toegang had. De dood geeft een thematisch
gevoel daarover in die gevallen, zoals bij de vroege Stevens (‘De Dood is de
moeder van de schoonheid.’) Het is een idee, geen gevoel. Er zijn drie manieren
om deze fixatie uit te spelen. Als de artiest pech heeft en met de dood kennis
maakt ver voor zijn tijd, dan kan de dood heel goed zijn werk binnentreden als
een gevoel, en zichzelf op slinkse wijze binnenleiden in de weefsels en
materialen van de kunst. (Keats). Als, anderzijds, hij als mens geluk heeft
maar als kunstenaar zwak is, zal hij ofwel zijn
energie verspillen aan frivole zaken, of doorgaan met op de gong van de dood te
slaan tot zijn werk niets meer is dan holle weerkaatsingen (Swinburne). Een
derde en meest volwassen optie treedt op als leven en dood zo dooréén geweven
zijn, dat ze volkomen samen vloeien: je kunt niet de een zien zonder de ander.
*****
Lee Bontecou hoort in deze derde categorie,
uiteindelijk, hoewel de dood in het begin voor haar puur thema is. Juist de lijvigheid van haar eerste
beeldhouwwerken verraadt dat vasthouden, een soort misplaatste eerbied; het
latere werk versnippert alles tot lucht, draad en glas, alsof de ziel van de
eerdere werken uit de verdorven lichamen zijn getild. En toch blijft er iets
over. In elk werk van Bontecou uit de vroege periode zit een gat, een ruimte
van uiterste duisternis. De gaten zijn niet zozeer ingesloten in de beelden als
wel meer eraan toegebracht. Het zijn expressies – het woord lijkt verkeerd,
want ze zijn pre-expressief – van betekenisloosheid, kleine afgronden die elk
laatste stukje van het niets bevatten dat ruimte heet.
*****
De gaten zitten ook in de latere mobielen.
Je moet goed kijken om ze te zien, omdat de complete stukken op een bepaalde
manier vol gaten zitten, en elk werk afzonderlijk maakt in zijn geheel sterk deel
uit van die gehele transparantie. Maar ze zitten in elk apart, precies zoals in
de eerdere werken: dat onverklaarbare, onherleidbare en noodzakelijke gat dat
geen kunst ooit - zegt deze kunst duidelijk
- compleet kan vullen. Ik herinner me dat ik die dag aan William Empson dacht:
*****
Stel
je dan met mij datgene voor, dat als door een wonder
(dat
zijn dubbelzinnige gaven, precies zoals goden zouden moeten zijn)\
Dat,
wat met geen mogelijkheid zou kunnen bestaan
En
leer uit wanhoop een vorm te creëren.
*****
En ik herinner me ook, dat ik dacht dat ik
een voorbeeld zag van hoe ik zou kunnen leven, hoe ik bewust in de wereld kon
staan, in die tijd. Het duurde nog een paar jaar – feitelijk duurde het tot aan
het schrijven van precies deze alinea – voordat ik me realiseerde dat de kunst
ook een model voor me was voor hoe te sterven.
*****
Maar nog altijd is dit kunst, niet het
leven. Dit is een kleine openbaring in
een zonverlicht museum met iemand op wie ik verliefd ben, niet de kille,
dichtbevolkte wereld van de afdeling Kanker van het Noordwestelijke Memorial
Hospital waar het soms wel lijkt of ik er tegenwoordig woon. Kunst kan een model bieden voor de moeilijke
dynamiek van de transformatie van je leven, maar in een bepaald opzicht
schakelt de dynamiek zichzelf om: het leven modelleert, of forceert de
existentiële crisis waardoor kunst –
grootse kunst – ten volle ervaren wordt. Er is een vloeibare overgang tussen de
kunst en het leven, het zelf en de ziel, het leven en de dood. Er zijn levens
waar de ervaring duidelijk doorheen lijkt de stromen, eerder dan dat ze
vertraagd worden en verstopt raken in de berg afval van het ego of belemmerd
worden in kleine inhammen van wanhoop, jaloezie, woede. Het heeft te maken met
het vasthouden en loslaten als een enkel gebaar. Het heeft te maken met in
verbinding staan met leven en dood, zoals die laatste mobielen van Bontecou,
die een leegte bezitten die, omdat je je
die toe-eigent, een bron van licht wordt, terwijl je de verwonding draagt die,
als een krakkemikkig huis op de een of andere eenzame heuvel, zingt in de harde
wind die haar bestendig bestookt.
*****
Toen mijn grootmoeder – die enkel maar de
Bijbel las en De Wegwijzer, en wier leven omcirkeld was door het tuintje rond
haar huisje in het kleine Colorado City in Texas – twintig jaar geleden stierf,
was ik diep doordrongen niet simpelweg van het verdriet en het verlies van haar
aanwezigheid, maar van het gevoel dat het een of andere zeer speciale en met
moeite verkregen bewustzijn van de wereld verdwenen was. Ik noemde dit al
eerder: er is een bepaald soort bewustzijn dat geen bewustzijn is zoals
intellectuelen het benoemen. Het is eerder passief dan actief; het houdt in de
wereld toe te staan door je heen te stromen, eerder dan dat je voortdurend je
hand uitsteekt om er beslag op te
leggen. Het is het bewustzijn van het kunstwerk, en niet noodzakelijkerwijze
van de kunstenaar die het maakte. Mensen kunnen soms van die kunstwerken zijn,
de schepping stroomt door hen heen zoals de inspiratie, die naar waarheid geheel en al behoort bij de schepping.
*****
Ik
voelde een miljoen hechtranken
Wortelen
door het ding dat ik was
Alsof
ik naar de aarde toekeerde voor mijn dood
Of
dood zijnde, op de een of andere manier kon voelen.
*****
Lee Bontecou, mijn vrouw, mijn grootmoeder
– als dit bewustzijn dat ik beschrijf
een geslacht heeft (en ik denk dat dat zo is) dan is het duidelijk vrouwelijk. Het
enige zeer schadelijke en misvormende dat godsdienst gedaan heeft met het
geloof, gaat over het niet zien, het onderwaarderen
en het zelfs regelrecht onderdrukken van deze innerlijke, verborgen soort
bewustzijn. Veel westerse theologie is gebouwd op een fundamentele verminking
van geest en werkelijkheid. Door de stemmen te verwaarlozen van vrouwen - die meer zijn afgestemd op de immanente
natuur van de goddelijkheid; vrouwen, die die uitstroming in hun eigen lichaam
voelen - heeft de theologie een machtige
– misschien de machtigste kant van God tot zwijgen gebracht.
*****
Als
Gij meer zijt dan haat of een atmosfeer
Treedt
dan glorierijk naar voren, tuchtig onze wolven
Of
we maken onszelf meester van
zelfbeschikking.
Gwendolyn Brooks, ‘God werkt op een
mysterieuze manier.’
*****
Te laat? Denk aan de aanmatigende,
geheugenloze autoriteit van de moderne
wetenschap (waren we daar al niet eerder?).
Denk aan alle culturele nadruk op het zelf. Denk zelfs aan theologen
(Karl Barth, bijvoorbeeld) die fervent preken tegen de menselijke
“zelfbeschikking”, die pleiten voor het absolute anders-zijn van God: maar al
te vaak doen zij dat met een driestheid die neerkomt op een impliciete claim op
juist zo’n zelfbeschikking.
*****
De
dichtstbijzijnde vrienden kunnen zo ver
Met
iemand meegaan naar de dood, maar ze schieten zo veel te kort
Dat
ze net zo goed niet mee zouden kunnen gaan.
Nee,
van de tijd dat iemand ziek is tot de dood
Is
hij alleen en hij sterft nog eenzamer
Vrienden
doen alsof ze je volgen naar het graf
Maar
voordat je erin ligt, heeft hun geest zich omgekeerd
En
maken ze het beste van hun terugreis naar het leven
En
naar levende mensen, en naar zaken die ze begrijpen.
Robert Frost. Uit zijn gedicht ‘Home
Burial’(Thuis-begrafenis).
Wie spreekt is de moeder van een dood
kind; ze spreekt tot de vader van het kind, die niet gerouwd heeft op een
manier die zij heeft kunnen waarnemen of begrijpen. Er zit iets hysterisch in
haar beschuldigingen tegen hem en ook (dat is wat het gedicht zo groots maakt)
iets waars – en niet eenvoudigweg waarachtig in haar eigen situatie (ik denk
dat de vader groot verdriet ervaren heeft, maar hij heeft er een muur omheen
gezet; zij heeft gelijk dat ze daarop staat te bonzen), maar waarachtig ook in
algemene zin. Iedereen is in zijn eigen leven buitengewoon. Dat geraas in je
hoofd, dat eindeloze snelvuur van vrije associatie waarvan de motor het ego is,
die dwang van het bloed in je brein dat voorwaarts drumt, voorwaarts,
voorwaarts: dat gebeurt in de hoofden van 7 miljard mensen op deze planeet, in
zeven miljard geheel eigen en, zo lijkt het vaak, volledig afgesloten manieren. Het is één ding om dit denken te
herkennen; het is nog iets anders het bij je thuis te krijgen op de drempel van
de dood – van jezelf of die van een ander.
*****
Ik ben een christen niet vanwege de
wederopstanding (ik worstel hiermee), en niet omdat ik denk dat het christendom
meer waarheid bevat dan andere religies (ik denk dat god zichzelf, of haarzelf,
onthult in vele vormen, ook in niet-religieuze) en niet alleen omdat ik met deze godsdienst ben
grootgebracht (dit is een grote barrière geweest). Ik ben een christen vanwege
dat moment aan het kruis dat Jezus, terwijl hij de droesem van menselijke
bitterheid dronk, uitriep: Mijn God, mijn
God, waarom hebt Gij mij verlaten? (Ik weet het, ik weet het: hij citeerde
de Psalmen, en wie citeert er nou een Psalm als hij gemarteld wordt? Het gaat
niet om de woorden. Het gaat erom dat hij het menselijk tekort in de uiterste
vorm voelde; het gaat erom dat God bij
ons is, niet buiten ons, als we lijden. Ik ben Christen omdat ik dat moment
van Christus’ lijden begrijp, zodat het betekenis krijgt in mijn eigen leven. En het betekent, dat het absoluut eenzame en individuele karakter van menselijke pijn een illusie is. Ik
wil niet suggereren dat gaven uitdelende engelen afdalen om je te komen
troosten als je sterft. Ik wil wel zeggen dat het lijden van Christus de
ijzeren muren slecht rondom het individuele menselijke lijden, dat Christus’
mededogen verregaande menselijk mededogen – tot aan de dood zelfs – mogelijk
maakt. De menselijke liefde kan tot
de dood gaan, maar niet als het alleen menselijke liefde is.
*****
Zo’n besef zou de eenzaamheid moeten
verlichten – zelfs voor de lijder die alleen gelaten is; het zou ook op een
zeker moment moeten helpen om iemand een duwtje terug te geven, terug het leven
in. Er is niets bij gediend om iemand het graf in te volgen. Op de een of
andere manier is zelfs diep binnenin de ergste pijn het weten dat je pijn
voorbij zal gaan, dat alle haarscherpe details uit iemands leven die zijn
aanwezigheid mogelijk maakten, zullen vervagen tot herinnering, en daarna tot
niets meer. Als een gevolg daarvan vechten veel mensen hard om de wond open te
houden, want in de wond zit het verlies, en in het verlies het leven dat je
gedeeld hebt. Of het lijkt zo. In
werkelijkheid was het leven dat je deelde – omdat
je het deelde – gekenmerkt door vreugde, licht. In eenzaamheid ingebed wordt
het puur verdriet, pure donkerte, dat een probleem is niet alleen voor het
heden en de toekomst, maar ook voor het verleden. Buitengewoon groot verdriet,
van het soort dat een mens verlamt, van het soort dat mogelijk zelfs de
wezenstrek van een persoon gaat uitmaken, doet uiteindelijk geen recht aan de
liefde die eraan ten grondslag ligt.
Ligt, niet lag: onze doden zijn aanwezig. Je hoeft niet in een of andere
letterlijke hemel te geloven om te voelen op wat voor manieren de doden in ons
leven – voor goed, als wij hen dat toestaan, wat paradoxaler wijze betekent dat
wij hen loslaten.
*****
“Maar het kwaad van de wereld,” schreeuwt
de vrouw uit in “Home Burial.” “Ik zou
niet zo’n verdriet hebben / Als ik het kon veranderen. O zeker niet, zeker
niet.” Ze heeft gelijk: de wereld is slecht, en verdriet wordt te weinig erkend
en geëerbiedigd in onze cultuur. Maar ik heb het gevoel dat ik hier spreek tot
mensen die, net als die vrouw, zich
bewust zijn van dat feit, en vastbesloten zich ertegen te verzetten. Ik weet
niet of de vrouw in Home Burial pathologisch is; ik denk van niet. Wat ik wel
weet, of voel, is dat er binnen een liefde die ooit de wereld voor je opende –
van de geboorte van een kind tot de ontmoeting met je partner – er een sleutel
is die je terug kan voeren naar de wereld als die liefde weg is. (Zie voor het complete gedicht DEZE LINK. AdW)
Ondanks alles waar ik doorheen ben gegaan,
en ondanks alles wat me nog te wachten staat, sta ik nog altijd versteld van het bijzondere
karakter van de pijn in de weken na mijn diagnose. Het was niet alleen het feit
zelf dat door alle vezels van mijn lichaam schroeide, evenmin was het, zoals
veel mensen mogelijk verwachten, het volle besef van betekenisloosheid, het
toevallige karakter van ons bestaan, de uiteindelijke illusie die God is. Nee,
het was een overdaad aan betekenis die ik niet bevatte. Het was de wereld in
brand, zoals die was, onder mijn beschadigde ogen. Het was God die in flarden
door de zaak heen kwam om mij te doen zien, en mij de genade toestond van
eenvoudige lofprijzing.
*****
Wanneer ik me bewust maak van wat ik
mensen antwoord over mijn ziekte, als ik hen uitleg wat er aan de hand is in
mijn lijf, of vertel van de vreemde behandelingen die ik op het punt sta te
ondergaan, dan is het of ik geheel en al
losgemaakt ben van wat ik beschrijf, alsof mijn lichaam het een of andere derde
object is waarop wij beiden ongeëmotioneerd onze aandacht richten. Dat is één
reden waarom enigerlei uiting van
medelijden zo in disharmonie en onwelkom kan zijn. De zieke wordt heel goed in
het onderscheid tussen compassie en
medelijden. Compassie is het lijden van iemand anders dat opflakkert in je
eigen zenuwen. Medelijden is een projectie, of een klaagzang voor
zichzelf. Al die mensen die huilen voor
de spiegel van jouw ellende? Hun tranen zijn echt, maar ze zijn niet bestemd
voor jou.
*****
Op het moment dat je niet actief of
in-actief bent
Kun je dit ontvangen: “op wat voor sfeer
van zijn
De geest van de mens zich ook mag richten
Op het moment van de dood’ – dat is de éne
daad
(en het uur van de dood is elk moment)
Die vrucht zal dragen in het leven van
anderen
En denk niet na over de vrucht van de daad
Ga voorwaarts.
T.S. Eliot, ‘The dry Salvages’
*****
Altijd die kleine waarschuwing, dat kleine
beroep op relevantie: en het uur van de dood is elk moment. Ik zeg je, het is
van een andere kwaliteit als de dood naar voren leunt om je op te snuiven, als
massieve niet-beeldsprakige pijn door je botten krioelt, als angst – verdomde
angst, je komt er niet van af – je ruggengraat bevriest.
*****
De Heilige Theresia, die haar intrede
beschrijft in een van de diepst verborgen kamers van het ‘innerlijke kasteel’,
in het domein van de mystieke ervaring, zegt: “Het is noodzakelijk dat hij die
alles geeft ook moed geeft.” Ze bedoelt God. En God heeft me in het verleden
moed gegeven – ik voelde me voelbaar opgeheven boven mijn eigen vermogen om een
antwoord te vinden of te reageren. Maar bij mijn meest recente verblijf in het ziekenhuis,
toen de kanker zo veel agressiever was geworden en het leek of ik aan het eind van
mijn Latijn was, voelde ik alleen de dood. Erop terugkijkend lijkt het een
grote en onheilspellende fout.
*****
Of misschien kreeg ik een tweede kans. (“Ik
verlies de moed, maar de moed is niet verloren” – Geoffrey Hill). Hier is een
gedicht van Eugenio Montale dat ik opnieuw ging lezen in het ziekenhuis:
Als de rode lelie op zekere dag
Zou wortelen in je 20-jarige hart
(de dam glinsterde
Onder de happers van de zandgravers
Sluike havenhoofden doken onder
En schuilden in de golven
Torens, vlaggen weerstonden de regen
En de gelukkige ent onder een nieuwe zon
Breide voort zonder dat jij het wist):
De rode lelie, al lang sindsdien
opgeofferd
Op verafgelegen rotsen aan de mistletoe
Die je sjaal en handen doet tintelen
Met een onomkoopbare kou –
Een waterplant die zich voor jou zal ontvouwen
Op die plechtige oevers waar het
geroezemoes
Van de tijd ons niet langer zorgen baart…:
om
De hemelse harp aan te slaan, de dood tot
vriend te maken.
Breide
voort zonder dat jij het wist. Of breide, zouden we
kunnen zeggen, zonder het weten dat we meestal zo noemen; breide in een
bepaalde bewuste onbewustheid die het
werk van Lee Bontecou doordringt; die van mijn grootmoeder een belichaming van een
existentiële filosofie maakte, hoewel ze er nooit iets over zei. Dat leek ze niet nodig te hebben, evenmin als
Montales wilde lelies. Dit is een gedicht over de manier waarop een enkele
ervaring, een enkel gevoel de mogelijkheid heeft, als we er trouw aan zijn, bij
ons terug te keren in de loop van de tijd, kan dienen als zandzak tegen het
zware weer dat zeker zal komen. Het is een gedicht over het zo intens
liefhebben van de aarde, dat haar verlaten geen angst oproept, deels omdat de
aarde liefhebben met zo’n toewijding instemmen met haar voorwaarden is, deels
omdat zulke liefde de ziel doet ontwaken die – op wat voor manier ook, met of
zonder vorm - zal overleven. De ziel.
Het is ook een gedicht daarover, want Montale had wel een religieuze
gevoeligheid, maar had weinig op met religieuze structuren. Het gedicht bepaalt
een plaats ‘waar het geroezemoes van de tijd / ons niet langer zorgen baart’,
en langzaamaan realiseren we ons dat dat de oevers van de rivier de Lethe zijn,
en de enige kou die onomkoopbaar is, is de kou van de dood, die het gedicht met
open armen welkom heet. Ik put er troost uit, ook al werd het geschreven door
een dichter voor wie de dood nog meestal een abstract thema was.
*****
De meisjes komen in ons bed geklauterd om
6.00 uur in de ochtend, lachend, terwijl ze energiek met kleine stootjes alle
stevige dingen aantikken die de nacht doorstaan hebben: kussen, neus, oor, broem-broem
(auto), wafwaf (een hele geduldige poedel). De meisjes gaan bij de
avondschemering terug naar de ouderslaapkamer om te proberen het naar bed gaan
te vermijden, en als ik achter hen aan ze met één beweging optil, lachen ze met
die zuivere opwinding van de ziel die nog transparant is in hen, die uit hun
lichaam straalt als licht dat je nergens anders ziet, behalve soms in de
straling van iemand die rustig sterft. Het is of vreugde de standaardsetting is
van de menselijke emotie; niet de steelse, heimelijke, wegvluchtende vleugen die zij wordt in levens die gecompromitteerd
zijn door noodzaak, familiezin, ‘rijpheid’ en lijden. Je moet als de kinderen
worden, zei Jezus, een bewering die vaak gebruikt wordt om onnadenkendheid te
rechtvaardigen, en het afzweren van de ratio, maar die ik hier gebruik om te
zeggen dat we dat gevoel van verwondering moeten ontdekken, deze overdaad aan geest dat uit
het lichaam bruist. William Wordsworth wist dit en nam juist in zijn latere
leven de intensiteit van de gevoelens van kinderen intuïtief waar. Want kinderen
leven niet alsof de godheid immanent is in
alle dingen om hen heen, maar in het volle bezit van die kennis, of in het
volle bewustzijn ervan – bewustzijn in de betekenis die ik beschreven heb en die
we geneigd zijn onbewustheid te noemen – een wonderlijke zaak.
O vreugde! dat in onze as
Iets is dat leeft,
Dat de Natuur toch onthoudt
Wat zo vluchtig was.
De gedachte aan onze voorbije jaren voedt
Altijddurende zegening: niet voorwaar
Voor hetgeen het meest waardig is te
worden gezegend
Heerlijkheid en vrijheid, de eenvoudige
geloofsbelijdenis
Van de kinderjaren, hetzij druk hetzij rustig
Met pas volwassen geworden hoop die nog
fladdert in het hart –
Niet daarvoor hef ik het lied aan
Van dank en lofprijzing
Maar voor die opstandige leergierigheid
Naar
gevoelens en uiterlijke dingen
Die
uit ons weggaat, het langzame vervagen
Het
bange vermoeden van een Schepsel
Dat rondwaart in werelden die niet
gerealiseerd zijn
Hogere instincten, voor wie onze
sterfelijke Natuur
Beefde als een verrast, schuldig Ding.
Maar voor die eerste affecties
Die
schaduwrijke herinneringen
Die, wat ze ook mogen zijn,
Toch de fontein van licht zijn van onze hele dag
Toch de hoofd-lichtbron zijn voor alles wat we zien.
Ons
overeind houden, ons koesteren, en de kracht hebben
Onze lawaaiige jaren te laten lijken op momenten
Van de eeuwige Stilte.
-
Uit: Ode:
kennisgeving van de onsterfelijkheid.
*****
Mijn geliefden, ik zal bij jullie zijn, zelfs als ik niet bij
jullie ben. Elke dag voel ik de indruk van de eeuwigheid wat meer, leer ik wat
meer over ‘de discipline van het lijden die leidt naar de vrede van de geest’,
zoals T.S. Eliot zei, toen hij schreef over de 17e eeuwse dichter en
priester George Herbert (je moet hem lezen!), die stierf op zijn 39e,
en pas sinds kort het ware geluk had gevonden met zijn nieuwe vrouw en nieuwe
toewijding aan God. Mijn geliefden, ik houd van jullie met alle beweeglijkheid
en uitgebreidheid van de geest die jullie me geleerd hebben te voelen, en ik
voel jullie toekomst van jullie uit openen, en in die toekomst ken ik die van
mij. Ik zal bij jullie zijn. Ik zal jullie troosten in jullie wanhoop en ik zal
in jullie vreugde delen. Het hoeven niet alleen zwarte gaten te zijn, niet
alleen pijn, die zwarte gaten in jullie leven. Als we kunnen leren niet alleen
met hen te leven maar door middel van hen, als we ze een deel kunnen laten zijn
van de werken van geheiligde kunst die we feitelijk zijn, dan kunnen deze
schijnbare zwakheden juist de zaken zijn die ons kracht geven. Het leven
verscheurt ons, maar door deze wonden, als we ze verzorgd hebben, kan liefde in
ons binnenkomen. Het kan de liefde zijn voor iemand die je verloren hebt. Het
kan de liefde van je eigen geest zijn voor het zelf dat je bij tijd en wijlen
denkt te haten. Hoe het ook mag komen, in al deze vormen – en nog veel meer dan
deze, nog zo veel meer – brandt de bestendige liefde van God. Maar als je van
mening bent dat je niet in God kunt geloven, maak je dan niet druk. Niemand kan
zeggen welke namen of vormen God kan aannemen, noch schatten wat de maat van
ongeloof is die we nodig hebben om onze
ziel wakker te maken. Mijn liefde is nog altijd waar, kinderen van me, nog
steeds bij jullei, stroomt nog altijd door jullie ambities en jullie
teleurstellingen, jullie manies en vergeetachtigheid, door alle flitsen en
golven van meedogenloze zaken – om naar jullie uit te reiken, jullie te helpen,
jullie te genezen.
Wat
vreemd, dat alle
Verschrikkingen, wonden, en vroege narigheden
Spijt, ergernissen, onverschilligheden die dooréén gemengd zijn
In mijn geest, ooit afzonderlijk voortgebracht zijn
En dat er één noodzakelijk deel is
dat mij een vredig bestaan
mogelijk maakt:
Als ik mijzelf waard ben.
William Wordsworth, uit De Prelude.
*****
De verleiding is er om van je eigen ervaring een idool te maken,
aan te nemen dat onze eigen pijn bijzonderder is dan die is. Zelfs hier, in
sommige voorbeelden hierboven, zie ik dat ik er ten prooi aan ben gevallen. In
waarheid betekent ervaring niets als het niet verder gaat dan onszelf: wij betekenen niets tenzij onze met moiete
verkregen betekenissen geïnternaliseerd zijn en tot katalysator zijn geweest in
de levens van anderen. Er is iets dat ik moet zien, iets waarvoor mijn
persoonlijke situatie en lijden de lens is, maar de prijs van dat zien – begin ik
me pas te realiseren – kan heel goed enig uiteindelijke klaarheid of
perspectief zijn over mijn eigen leven, mijn eigen geloof. Dat zou geen slecht
lot zijn, op te branden als de startmotor die zich van de verstikkende raket
losmaakt, en het donker een beetje lichter maakt terwijl ik ga.
*****
Ik besluit met een paar foto's van de werken van de hier genoemde Lee Bontecou. Behalve in het 'insect' hieronder zijn de door Wiman genoemde gaten goed te onderscheiden.
Lee Bontecou zelf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten