Maar: Kafka zelf had ik er nog niet op geraadpleegd. Het werd dus eens tijd voor een eigen onderzoek. Het boek maar eens opengeslagen en gelezen!
'Iemand moest Jozef K. belasterd hebben, want zonder dat hij iets kwaads gedaan had, werd hij op een ochtend gearresteerd.'
Zo luidt de beginregel. Er is een goede scholierensamenvatting te vinden ONDER DEZE LINK. Ik ga dat hier niet herhalen, ik haal liever wat zinnen aan, die naar mijn gevoel heel goed weergeven hoe goed Kafka de absurditeit weergeeft.
Zo zeggen de bewakers, die door de overheid naar Jozef K. zijn toegestuurd:
'Onze overheid, voor zover ik die ken, en ik ken alleen de laagste rangen, zoekt de schuld immers niet onder de bevolking, maar wordt, zoals het in de wet staat, door de schuld aangetrokken en moet ons, bewakers, uitsturen. Dat is de wet. Hoe zou daarin een vergissing kunnen zijn?' 'Deze wet ken ik niet,' zei K. 'Zoveel te erger voor u,' zei de bewaker.
Schuld wordt als hoofdthema gezien bij Kafka. Men brengt dat in verband met zijn Joodse afkomst.
Jozef K. is precies 30 jaar als hij gearresteerd wordt. Hij mag overigens gewoon doorgaan met leven, hij wordt niet vastgezet. Wel bewaakt.
K. praat met zijn hospita, mevrouw Grubach, en met een medebewoner van het pension, juffrouw Bürstner. Er wordt een eerste onderzoek gehouden. K. houdt een betoog, waarin hij de rechter-commissaris hekelt. Hij heeft een publiek en meent dat hij succes bij hen heeft. Maar dan ziet K. iets:
'.... onder de baarden - en dat was de eigenlijke ontdekking die K. deed - glommen op jaskragen insignes van allerlei grootte en kleur. Allen hadden deze insignes, zover je maar kon zien. (....) 'Zo,' riep K. uit, (...) 'jullie zijn dus allemaal ambtenaren, naar ik zie, jullie zijn dus die corrupte bende, tegen wie mijn woorden gericht waren. (...) Jullie wilden leren hoe onschuldigen verleid moeten worden.' - Het doet me onwillekeurig denken aan de opkomende nazi's, maar ik heb daar verder geen bewijzen voor. Kafka overleed in 1923, de nazi's waren toen zeker in opkomst, maar Het Proces werd al in 1914-1915 geschreven.
Herhaaldelijk blijkt, dat K. alleen met de lagere rangen in de rechtsspraak te maken heeft. Het wetboek dat gehanteerd wordt heet 'De kwellingen, die Greta van haar man Hans moest dulden.' De kanselarijen bevinden zich ergens op een zolder. Jozef wordt daar, op die zolder, haast als zeeziek van de atmosfeer.
De kamer van juffrouw Bürstner is intussen onherkenbaar veranderd. De werkelijkheid is gek, wordt ook steeds gekker. Steeds meer mensen weten van zijn proces, weten ook beter dan K. zelf hoe de afloop zal zijn. Gaandeweg ziet het er steeds slechter voor hem uit.
In het hoofdstuk De Ranselaar worden de twee bewakers over wie K. zich bij de rechter-commissaris beklaagd heeft, afgeranseld.
'Kleed je uit, beval hij (de ranselaar, AdW) de bewakers. En tegen K. zei hij: 'Je moet niet alles geloven wat ze zeggen, ze zijn door de angst voor de ransel al een beetje zwakzinnig geworden. Wat deze hier bijvoorbeeld - hij wees naar Willem - 'over zijn eventuele loopbaan verteld heeft, is gewoonweg belachelijk. Kijk eens hoe vet hij is - de eerste zweepslagen zullen wel in het vet verloren gaan. Weet je waardoor hij zo vet geworden is? Hij heeft de gewoonte, het ontbijt van de gearresteerden op te eten. Heeft hij jouw ontbijt ook niet opgegeten? (...) 'Er zijn wel degelijk zulke ranselaars,' beweerde Willem, die juist zijn broekriem losgespte. 'Nee,' zei de ranselaar en striemde met de roede zo heftig over Willems hals, dat hij ineenkromp.'
K.'s oom raadt hem een advocaat aan, een zekere Huld. Die man ligt ziek op bed en wordt verpleegd door Leni. De directeur van de kanselarij is bij hem op bezoek. Al deze ontmoetingen hebben iets raars, en leveren K. ook niets op. Het vreemde zit 'm soms in iets uiterlijks:
'Ze (=Leni) spreidde de middel- en ringvinger van haar rechterhand uit, waartussen het verbindingshuidje bijna tot het bovenste kootje van haar korte vingers reikte. (...) 'Wat een aardig klauwtje.'
Maar de grootste vervreemding zit in de hele procesgang. Zo is K. in het volgende hoofdstuk bezig met een verweerschrift. 'De gedachte aan het proces liet hem niet meer los. Hij had al herhaaldelijk overwogen of het niet goed zou zijn een verweerschrift uit te werken en bij de rechtbank in te leveren.'
Maar omdat hij niet weet wat hij te verweren heeft, zou hij zijn hele leven moeten beschrijven.
Daarbij komt dan nog dit:
'De wet schreef openbaarheid niet voor. Daardoor waren ook de stukken van het gerecht, in de eerste plaats de akte van beschuldiging, niet toegankelijk voor de beklaagde en voor de verdediging.
De procedure is over het algemeen ook voor de lagere ambtenaren geheim, ze weten niet waar het proces vandaan komt of waar het heen gaat.
Geleidelijk aan komt K. tot het vreselijke besef, dat hij het proces niet moet geringschatten. Hij had nauwelijks meer de keus het af te wijzen of te aanvaarden, hij stond er middenin en moest zich verweren. Was hij moe, zoveel te erger.
Voor het verzoekschrift dat hij moet schrijven, heeft hij eigenlijk geen tijd. Zijn werk op de bank slokt hem op, en de adjunct-directeur probeert maar al te graag zijn werk en klanten van hem af te pikken.
Hij krijgt het advies naar de schilder Titorelli te gaan, dat zou een gunstige invloed voor zijn proces hebben. Titorelli is weer zo'n vreemde figuur in het verhaal. Hij schildert rechters en heidelandschappen, allemaal dezelfde.
Titorelli licht K. voor over de rechtspraak, en over vrijspraak bij onschuld. Alles bevestigt de mening die K al over de rechtbank heeft: een enkele beul kan de hele rechtspraak vervangen.
Werkelijke vrijspraak is niet mogelijk, eventueel een schijnbare vrijspraak, of anders het op de lange baan schuiven. Dit weet Titorelli.
K. besluit de advocaat op te zeggen, hij doet toch niets voor hem. Maar zoals alle besluiten die hij neemt, zal ook dit in zijn nadeel werken, al weet hij niet hoe.
Ten slotte moet hij een Italiaan rondleiden in de Dom. De man verschijnt helemaal niet, en K. is alleen met een priester en een kerkdienaar. De priester vertelt hem een verhaal dat hem uitermate boeit: over een man die de poort der wet door wil gaan, maar door een wachter wordt tegengehouden.
Steeds probeert hij te kijken door die poort, die steeds mooier en lichter schijnt, waarna de wachter zegt: 'Als het je zo aanlokt, probeer dan toch naar binnen te gaan, al heb ik het je verboden. Maar denk eraan: ik ben machtig. En ik ben nog pas de laagste wachter. Er staan van zaal tot zaal wachters, de een nog machtiger dan de andere. De aanblik van de derde wachter kan ik al zelfs niet meer verdragen.'
De man blijft daar zitten, haast tot aan zijn dood. Hij heeft nog één enkele vraag.
'Wat wil je nu nog weten, 'vraagt de wachter. 'Je bent onverzadigbaar.' 'Iedereen streeft er toch naar de wet te bereiken,' zegt de man. 'hoe komt het nu, dat er in al die jaren niemand behalve ik toegang gevraagd heeft?' De wachter merkt dat het einde van de man nadert en om zijn verdwijnend gehoor te bereiken brult hij tegen hem: 'Hier kon niemand anders toegang krijgen, want deze ingang was alleen voor jou bestemd. Ik ga nu heen en sluit de poort.'
In het hoofdstuk Het einde volgt dan de dood van Jozef K., op de vooravond van zijn 31e verjaardag.
Het is misschien goed nog ook nog eens een recensie te lezen die een andere kant laat zien, namelijk dat Kafka zelf alles wellicht helemaal niet zo zwartgallig heeft bedoeld, zie TROUW .
Franz Kafka
Plaatje uit de strip-versie van Chantal Montellier, met het dansende skeletje.
Het prachtige stukje over de poort van de wet.
En ten slotte de trailer van de verfilming door Orson Welles (The Trial, uit 1962.
En ten slotte de trailer van de verfilming door Orson Welles (The Trial, uit 1962.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten