Het gebouw is gesloten. De zon dringt door de vensterramen
binnen en verwarmt de bovenkant van de bureaus die
sterk genoeg zijn om de last van 's mensen lot te dragen.
We zijn buiten vandaag, op de lange brede helling.
Velen dragen donkere kleding. Je kunt met gesloten ogen in de zon staan
en voelen hoe je langzaam voorwaarts wordt geblazen.
Ik kom te zelden naar het water. Maar nu ben ik hier,
tussen grote stenen met vredige ruggen.
Stenen die langzaam achterwaarts de golven zijn uitgezworven.
Dit gedicht houdt me bezig, omdat het me niet duidelijk is. Er komen veel gedachten bij de beelden naar boven. Welk gebouw bedoelt hij, en waarom is het gesloten? Wat gebeurt er daar in het gebouw aan de bureaus, dat ze gekoppeld worden aan het lot van de mens?
Wat is het verband tussen deze, en de tweede strofe, waarin 'we' op de helling staan met donkere kleding, en waarin we voelen dat de wind ons voorwaarts blaast?
Dan komt die prachtige laatste strofe, waarin de 'ik' bij het water staat, waar hij te weinig komt, tussen grote stenen met vredige ruggen.
En tenslotte: waarom heet het Langzame muziek...?
Mijn interpretatie is, dat langzame muziek op het leven slaat. Het leven gaat rustig voorbij, zoals de wind, die je langzaam voorwaarts blaast. En op een dag ben je uit de stroom van het leven, als de grote stenen die langzaam uitgezworven zijn uit het water. Je draagt donkere kleren, het is een tijd van grotere ernst, misschien van méér rouw dan toen je jong was. Dan is het gebouw van het werkzame leven dicht, je kunt alleen nog door de ramen zien hoe daar de mensen werken, zoals God het gewild heeft. Maar voor jou is het gesloten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten