maandag 29 maart 2021

De kellner en de levenden, Simon Vestdijk, 1949 (1979)

Mijn uitgave, deel 20 van het Verzameld Werk van Vestdijk.
Vestdijk staat al sinds mijn studietijd in de kast. Mijn kinderen hebben zich er nog wel eens vrolijk over gemaakt dat ik niet alle boeken gelezen had. Dat klopte: 'Elke Vestdijk is goed,' had mijn leraar letterkunde op de opleiding aan de Vrije Leergangen gezegd.... Dus las ik een aantal boeken van hem. Vond hem inderdaad geweldig, maar ook moeilijk. Het bewijs van zijn moeilijheid was ook wel, dat heel veel teksten op het examen Vestdijkteksten waren. 
De Koperen Tuin, Het Vijfde Zegel, Terug tot Ina Daman, Rumeiland, Puriteinen en Piraten, De Rimpels van Esther Ornstein, Het glinsterend Pantser, Pastorale: ik heb ze allemaal gelezen. Maar nee, niet De kellner en de levenden. 
En nu verscheen er een recensie in Trouw, van een boek van Kees 't Hart en Maarten 't Hart, een briefwisseling van de twee over Vestdijk. Ouderwetse bewonderaars, zoals ik ze vroeger kende. En die twee mannen zetten Vestdijk na al die jaren van vergetelheid weer in de schijnwerpers. Hoe leuk is dat!
En met name kwam in de recensie De kellner en de levenden naar voren. Omdat het boek zo'n  steengoed einde had....

2021, Brieven over Vestdijk, een reden voor mij De Kellner.... te lezen. 
De kellner en de levenden is een heel wonderlijk boek, ik wist er niets van af, toen ik eraan begon. Dan is de verrassing ook groot. 
Aanvankelijk denk je als lezer, dat je gewoon in de 20e eeuw zit. Dat zit je ook, maar ongemerkt ga je een grens over, en kom je in een heel andere wereld terecht. Het is een hele tijd raden wat voor wereld dat precies is.
Het plaatje op deze uitgave vertelt één detail: er is geen tijd meer in die andere wereld die we betreden zijn. 
Hoofdpersonen zijn twaalf flatbewoners; Tjalko Schokking en Henk Veenstra, twee gewezen voetballers, dertigers nu. Veenstra is journalist, hij loopt met een notitieboekje op zak om alles vast te leggen voor een krantenartikel. Tjalko is conferencier in zijn vrije tijd. Ook zijn moeder doet mee. Verder heb je de katholieke familie Kwets, vader, moeder en zoontje Wim; de tandarts Van Schaerbeek, met zijn geliefde Aagje Slangenburg, gewezen bibliothecaresse; Martha Scheiberling, onderwijzeres; de chef van de schoenhandel Meijer,  en dominee Van der Woght, Ten slotte de acteur en homoseksueel Richard Haack. 
Gaandeweg blijkt dus dat zij de gewone wetreld verlaten hebben: eerst bevinden zij zich in een bioscoop, maar die is zo groot dat het niet past binnen de herinnering die zij aan de afmetingen van dat gebouw hebben. Allerlei vreemde dingen vallen op: klokgebeier, waarvan gezegd wordt dat het de klokken van Bethlehem zijn. Méér religieuze tekenen: de Bijbel duikt overal op, de letter M van Michaël, de helm van Michaël. 
Hoe dieper je in het verhaal komt, hoe vreemder de verschijnselen worden. Ze komen uit in een station, waar treinen en locomotieven rond hun as draaien en van links naar rechts rijden. Er breken opstanden uit, branden, er lopen soldaten. Er gelden tal van verboden, vooral praten met elkaar mag niet. 
Ze nemen plaats in een wachtkamer, waarin zich een paar kellners bevinden. De dikke Leenderts is een onaangename dikzak, hij wordt met een olifant vergeleken. Er is een vriendelijke, vrolijke man, met gekke voortanden, die als bij een knaagdier vooruit steken en een verticale lijn vormen; zijn lippen geven een horizontale lijn, en zo is het of hij een kruis laat zien waar zijn mond zit. 
Beeldje van hout, Sint-Michiel verslaat de draak, gepolychromeerd, Gruuthusemuseum, Brugge.
In het algemeen wordt de aartsengel Michaël zo afgebeeld: de draak verslaand. Ik heb geen afbeelding van hem met een helm kunnen vinden. 
Op dit punt in het verhaal begon het me wel wat te vervelen: de gekte van de gebeurtenissen werd steeds overtroffen door nog waanzinngere beelden. Bovendien begonnen de twaalf zich steeds meer af te vragen waarin ze nu verzeild waren, ondanks het verbod om over deze zaken te praten.Haack maakt zich los van de twaalf en gaat op stap. Hij is ervan overtuigd dat hij zich in een droom bevindt. Op zijn weg door het station komt hij een vrouw tegen uit zijn verleden die om hem zelfmoord heeft gepleegd. 
De anderen in de wachtkamer besluiten dat ze in het laatste oordeel terechtgekomen moeten zijn. Er mengen zich doden onder hen, onder andere de hond Wanda, het gestorven huisdier van Wim Kwets. Wim is 12 jaar en hoest erg veel. Ook komt een oudoom van dominee Woght aanzetten, hij ziet eruit als een geraamte, dat is hij ook. Hij stamt uit een der vorige eeuwen. De vriendelijke ober schenkt iedereen wijn uit een waterkan, zo veel als de mensen maar willen. 
De flatbewoners biechten elkaar hun zonden op, omdat ze denken dat dat past binnen het kader van het laatste oordeel. Het zijn over het algemeen kleinigheden. Alleen van Richard Haack vernemen we op zijn tocht ernstiger kwaad.  
Duivelse gedrochten door Hiëronymus Bosch; Vestdijks hel, of voorportaal van het hiernamaals is niet hetzelfde, maar de vindingrijkheid in het afschilderen van afschrikwekkendheden doet wel aan Bosch denken. 
Er gebeuren nog veel meer dingen. Het dieptepunt is, dat ze allemaal verzameld zijn rond de troon van Satan, een gouden stoel. Het is de ober Leendertz. Hij vraagt ze allemaal om God te verloochenen. Ondanks de dreiging met hel en verdoemenis doet niemand dit. De ergste dreiging is misschien wel, als ze de vriendelijke ober, die met de tandjes, gehangen zien aan het kruis, met twee anderen naast zich, ook gekruisigd. 
Alles lijkt verloren, maar dan klinkt er opeens een omroepstem door de luidsprekers, die Leenderts maant te komen. Als een lakei gehoorzaamt Leenderts. Waarmee de helse betovering ook onmiddellijk verbroken is.
De twaalf gaan nu opeens terug naar hun stad, naar hun eigen flat. Onderweg worden hun zonden nog wel eventjes flink duidelijker, en blijkt er wel meer aan de hand geweest te zijn dan de al genoemde zondetjes: diefstal bij de schoenhandel, dubbel overspel bij de tandarts.
Als ze op het punt staan de flat terug te betreden, verschijnt uit een nis.... de vriendelijke, wijn schenkende ober.... Jezus, al wordt zijn naam nergens genoemd. Wel had Satan van hem gezegd: 'Ach ja, water in wijn veranderen, dat deed hij altijd zo graag.' 
Carl Bloch, bruiloft te Kana; verwijzing van de kellner die wijn schenkt uit een waterkan. 
De kellner vertelt dat het allemaal een vergissing is geweest. Ze hebben het dodenrijk betreden, wat niet mogelijk is is, en ook niet de bedoeling was voor levenden. Niemand van hen heeft God geloochend, toen Satan daarom vroeg. Daarom kan iedereen terug. 
Iedereen? Nee, Wanda de hond niet. Want die was wel al dood. Die moet terug naar het dodenrijk. 
Wim Kwets, het twaalfjarig jongetje,  die inmiddels flink aan het bloedspuwen was van zijn gehoest, wil Wanda niet meer kwijt. 
Okay. Dat kan: 
De kellner loopt weg, met aan zijn ene kant de hond, aan de andere kant het kind, Wim Kwets.
De letter M komt ook steeds voor: hij duidt op de engel Michael, die we hier denk ik afgebeeld zien. 
Ter illustratie een stukje hel: een bloed zuigende vloer. 
Conclusie:
Het is inderdaad een heel prachtig einde, en een heel vervreemdend boek. 
Ik moet wel zeggen, dat alle engigheden van het hiernamaals me wat gingen vervelen. Ook was het af en toe meer een dispuut dan een lekker lopend verhaal. 
Maar het einde maakte inderdaad alles goed. Prachtig!
Simon Vestdijk (1898-1971)
Gisteren, 28 maart 2021 in het nieuws, op NU.NL:
De Nederlandse schrijver Simon Vestdijk was in 1965 een van de genomineerden voor de Nobelprijs voor de Literatuur.
Dat blijkt uit de archieven van de Zweedse Academie, die zoals vastgelegd vijftig jaar na dato zijn geopenbaard.
Van Vestdijk (1898-1971) werd altijd al aangenomen dat hij een kandidaat voor de prijs was. Geen enkele Nederlander won ooit. Van Harry Mulisch is ook lang aangenomen dat hij kansrijk was.

donderdag 25 maart 2021

Verhalen uit het gekkenhuis, Maarten Biesheuvel, 2018.

Boekomslag
Ik ben laat met het lezen van Biesheuvel - ik bedoel hij schrijft al zo lang! Ik begon laatst pas met het lezen van Een overtollig mens. Met heel veel plezier en meegevoel gelezen, en dus nu begonnen aan dit boek, dat al enige tijd op mijn verlanglijstje stond. 
In deze bundel staan heel veel oude verhalen, die ook al eerder gepubliceerd zijn. Ook Een overtollig mens staat er opnieuw in, De Angstkunstenaar, en De verpletterende werkelijkheid. 
Ik wist eigenlijk niet eens,  dat Biesheuvels ziekte al van heel lang geleden stamt, toen hij nog een jonge man was. Dat deed me wel schrikken.
Hij kan heel goed vertellen wat er in zijn hoofd gebeurt, als er een aanval van angst komt. Hoe de werkelijkheid verandert. En onverschrokken laat hij zien dat hij inderdaad zo gek als een deur is. 
Ongelooflijk hoe liefdevol hij leeft met zijn vrouw Eva. Zo lief wederzijds!
En, het moet gezegd, Biesheuvel was niet altijd gek, hij las bij voorbeeld heel graag mooie boeken, Moby Dick was een favoriet. Hij bewonderde Karel van het Reve zo zeer, dat hij hem God noemde. Hij was ook afgestudeerd, rechten meen ik - dus tussen de gektes door leefde hij redelijk normaal. Maar hij moet ontzettend geleden hebben. 
Psychiatrische Inrichting "Endegeest"
Park met wasserijgebouw en mannenpaviljoen. Hier verbleef Biesheuvel een aantal malen. 
Zijn vrouw Eva Biesheuvel-Gütlichen schreef een inleiding bij dit boek, zijn psychiater Andy Lameijn komt in een interview met Aart Hoekman aan het woord in een epiloog. Hij beschrijft hem als bipolair, dikwijls psychotisch. 
In 2007 werd Maarten Biesheuvel de P.C. Hooftprijs toegekend. In 2018 verscheen Verhalen uit het gekkenhuis, Biesheuvels beste ‘gekkenhuisverhalen’. Kort daarna overleed Eva, met wie hij ruim 60 jaar samen was: ‘Van tien voor half drie op 4 augustus 1958 tot 20 november 2018’, preciseert hij in een interview in NRC. Na haar dood lukte het schrijven niet langer.

Jacobus Maarten Arend Biesheuvel werd op 23 mei 1939 te Schiedam geboren. Hij overleed op 30 juli 2020 in zijn huis in Leiden.
Maarten en Eva; na haar dood in 2018 heeft hij niet meer geschreven. Hij overleed zelf in juli 2020. 
Rob Schouten schreef bij het verschijnen van dit boek: literatuur en waanzin gaan voortreffelijk samen, dat weten we sinds de Romantiek. In 2015 was Waanzin het thema van de Boekenweek. In de Nederlandse letterkunde waren we al vertrouwd met 'gekken', Schouten noemt Jan Arends en Gerrit Achterberg. 
In de jaren zestig en zeventig, met de antipsychiatrie, leerden we 'om de gekken van weleer eerder te beschouwen als slachtoffers van deze maatschappij'. Daarmee veranderde ook onze kijk op literatuur van psychiatrische patiënten, er kwam er meer aandacht voor de vreemde creativiteit van hun geest, hun excentrische wereldbeeld.
Volgens Schouten heeft Biesheuvel van die omslag geprofiteerd, bijna tot het punt dat hij dreigde 'een circusnummer' te worden. 
In ‘Verhalen uit het gekkenhuis’ bundelde Uitgeverij Brooklyn 24 oude en 10 nieuwe verhalen.
Maartens psychiater Lameijn, die hem lange jaren behandelde, beschrijft in zijn nawoord hoe creatief de geest van Biesheuvel werkt. Het zijn vaak kleine details die in zijn hoofd bijzondere betekenis krijgen waardoor zijn geest op hol slaat, een verschijnsel dat in de psychiatrie salience heet. Ook benoemt hij Biesheuvels horror vacui, zijn angst voor de betekenisloosheid van het heelal die inderdaad vaak in zijn verhalen terugkeert.
De enorme stemmingswisselingen, typisch voor veel kunstenaars trouwens, brengt hij in verband met bipolariteit, iets wat vroeger manische depressiviteit heette, maar van dat woord wilde Biesheuvel zelf niks weten, hij noemt zichzelf bij voorkeur romantisch, ‘himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’. Al met al schetst Lameijn zijn vriend en patiënt als iemand ‘die behoorlijk ontremde hypomane buien kan hebben. Redelijk goedaardig in zijn geval’.

In het verhaal ‘De angstkunstenaar’ gaat het over “de angst van het niet meer begrijpen, van het niets meer begrijpen, de angst de zwaartekracht haar geheim te ontfutselen, te snappen wat een bureaublad is, wat een speldeknop en wat wroeging, schuld en pijn. Is er wel iets, zijn wij niet allen gedroomd of misschien iemands herinnering?”
Er zijn trouwens meerdere verhalen met angst in de titel. Angst is wel een basisbegrip bij Biesheuvel. In die al genoemde angstkunstenaar vraagt hij zich af of zijn haren niet de uiteinden van griezelige gedachten zijn, of ze niet groeien uit korrels angst, en of die kale man daar misschien minder angsten kent. Ten slotte wordt hij onthoofd, dat wil zeggen bevrijd van zijn angsten.
Schouten noemt zo'n gedachte (met die haren) "waanzinnig maar tot op grote hoogte indenkbaar. Dat is het wonderlijke van Biesheuvels verhalen, ze zijn vreemd, krankjorum associatief, maar toch kun je ze volgen. Dat is ook een kwestie van structuur, meestal beginnen ze nog wel in een redelijke wereld, de hoofdpersoon zit ergens in gezelschap, met zijn vrouw Eva of bij vrienden of (on)bekenden of is onderweg ergens naartoe, maar na een tijdje ontspoort het in zijn hoofd."

De stijl is ook belangrijk. Biesheuvel beschrijft alles zo eenvoudig, vanzelfsprekend dat je zijn wonderlijke, angstaanjagende heelal voor lief neemt. Het is in zekere zin ook een voorbeeld van zijn eerlijkheid.
Wat mij betreft is heel belangrijk dat Biesheuvel dikwijls enorm humoristisch schrijft. Schouten: "Zijn verhalen zijn vaak niet na te vertellen, ze springen van de hak op tak, ontsporen hevig, maar wie het leest, volgt ze desondanks."

"Arnon Grunberg heeft in een essay eens gewaarschuwd tegen een eendimensionale lezing van Biesheuvels verhalen. Ik denk dat hij gelijk heeft, ik denk (aldus Schouten) dat je gewoon mee moet gaan in zijn veelvormige waanzin, die zowel tragisch als komisch is, zowel authentiek als literair gevormd. Dan zie je een ongehoord universum, duister en duivels maar ook fantastisch en kleurig. Eigenlijk net zoals in de gewone wereld maar dan vele malen avontuurlijker en in zekere zin ook rijker."
Ik wil een paar verhalen speciaal noemen, omdat ik daar zo van genoten heb: Dat is het verhaal Hoe mijn psychiater aan zijn kleine wonderbibliotheek gekomen is; en het verhaal Meneer Mellenberg. 
In het eerste verhaal vertelt zijn psychiater, hoe hij met zijn vader strandde op een steile bergweg in de auto, ergens in Peru. Ze brachten de kapotte auto naar het dorp, waar een Indiaan, die nog nooit een auto gezien had, in zijn smidse een nieuwe versnellingsbak in elkaar zette. Met enkel de primitieve materialen die hem ten dienste stonden! Maar toen hij klaar was, liep de auto als een trein, de versnellingsbak deed het beter dan welke andere versnellingsbak ook! De vader werd er rijk mee, de Indiaan niet. 
In Meneer Mellenberg ontmoeten we een man, die in het gekkenhuis zit, maar tenminste niet gek is - althans, zo meent hij zelf, en Maarten gelooft hem. Meneer Mellenberg minacht elke Verlosser of Messias. Hij daarentegen schrijft boeken in 5 talen, die hij zichzelf geleerd heeft, maar die niemand anders lezen kan. 
Een citaat: 
'Moet jij eens goed luisteren. (...) Als ik daar zin in heb, verschuif ik héél Endegeest met alle grond en alle opstallen die daarop zijn één milimeter.'
En dan doet hij het ook.  'Zo, 'k heb aan het verzoek voldaan, maar ik maak er geen gewoonte van, hoor.'
In het verhaal Angst beschrijft Biesheuvel een angstaanval tijdens een signeersessie in de Atheneum-boekhandel in Amsterdam. Biesheuvel ziet de uitgever Johan Polak maar herkent hem niet. Het is vreselijk aandoenlijk, ik zelf heb Polak ook ooit meegemaakt, het was zo'n aimabele man! En dan die angst! Het doet Biesheuvel twijfelen aan de werkelijkheid van de boekhandel, aan zijn vermogen een handtekening te zetten, aan zijn hele bestaan. Maar hij kan er niet onderuit, hij moet handtekeningen zetten: 'Ik moet verder signeren. Ik ben nog een hele dag in Amsterdam gebleven, het werd een steeds grotere nachtmerrie.'
Tento - Johan Polak, Stadsarchief, expositie 2018.
Interview van zo'n 7 minuten met Biesheuvel, 2015.
Eva met Bechterev, Maarten heel vrolijk dit keer. (In Een overtollig mens heeft de ik-figuur de ziekte van Bechterev; Biesheuvel noemt het hier een combinatie van hemzelf en Eva.)

dinsdag 23 maart 2021

Vallen is als vliegen, Manon Uphoff, 2019.

Boekomslag; het ontwerp is van Uphoff zelf, die behalve schrijfster ook beeldend kunstenaar is. 
Achterzijde boek.
Ik vind de titel van het boek prachtig, daar wil ik eerst iets over zeggen:

In het begin van de roman sterft de halfzus van de ik-figuur, door een val van de trap. Henne Vuur wilde al lang niet meer leven, ze hongerde zich dood, en wie weet was de val opzettelijk. De dood van de zus vormt het begin van het terugkijken naar het verleden. De verschoppelinge (Henne) wordt gaandeweg ook geïntegreerd in de familie, ze leek aavankelijk niemand van de gezinsleden meer te interesseren.
Verder over het vallen:
Aan het eind van het boek, als het hele verhaal over het gruwelijke misbruik binnen het gezin verteld is, kijkt de schrijfster terug:

Weet je nog hoe ons leven op de gloedwarme aarde begon? Het was een wereld:
'waarin alles gewoon is, en niet nadenkt over dit zijn, en waarin elk teken gelijk is aan zichzelf. Waar geen smaak is van zoet, zuur of bitter. En het enige verschil dat van de bit is, de 0 en de 1. De 1 betekent: het leven voedend, en de 0: het leven niet voedend. Waar vuur onder ijs gloeit, en het water warm is, lauwwarm, groen en drabbig, met de vissen, erdoor glijdend, al verlangend om te glijden door de lucht, Waar we ons bloed kunnen voelen stromenm of dit nu koud of heet is... en niets metafoor is, maar alles tegelijk, zowel aan de binnen- als aan de buitenkant van de tijd bestaat, waar vallen hetzelfde is als vliegen.
Planeten worden niet geboren, ze barsten met geweld tot bestaan.'
Dit citaat toont voor mij ook heel mooi de grote poëtische kracht van het verhaal aan. Het is dikwijls meer voelen dan begrijpen. Maar met dat voelen dringt ze door tot in je ziel.

Het verhaal is gruwelijk: het gaat over een gezin, waarin de vader zijn eigen dochters en stiefdochters misbruikt. Het is haast niet om te lezen, zo erg. Maar dan: hóe Uphoff  het vertelt. Ze wil niet horen bij de vele slachtofferverhalen, met haar geschiedenis, en  doet dat  ook niet. Ze neemt de lezer, mij, mee in het labyrint van de Minotaurus, half mens, half stier. Verborgen in de krochten van het leven, en, in het boek, in  die van het verhaal. Je voelt alles stap voor stap aankomen, net of bij elke hoek die je omslaat het verhaal duidelijker, onheilspellender wordt. Daarbij zie ik heel veel kleuren, ik proef smaken (de macaroni van Woddie-Toddie), ik ruik geuren.
Alles, alles wordt verteld, de schrijfster spaart zichzelf en haar familie niet. En toch is het een 'eerbiedig' geschreven verhaal, het is kunst, maar aangrijpende kunst. Donker, dat zeker. Dat zie ik ook in haar beeldende kunst.
Kamer met Minotaurus.
Manon Uphoff heeft ook een website: MANON UPHOFF.
Daar plukte ik een paar foto's vandaan, met de titel: Kamer met Minotaurus.
Er staat de volgende tekst bij te lezen: 
"Een kamer die is ontstaan. Niemand weet precies waar deze kamer hoort, waar de kamer ‘vandaan’ komt, hoe oud hij is en hoe lang hij als ruimte nog mee zal gaan. Op een dag zal de kamer ook weer verdwijnen. Maar wat zich ooit in de kamer bevonden heeft of daar nog is, heeft coördinaten in ruimte en tijd. Wat in de kamer leeft, leeft door; de kamer leeft. Is het een droom die we bekijken, een nachtmerrie, een hallucinatie of staan we in de werkelijkheid?

Schrijver en dichter Manon Uphoff maakte in het kader van de tentoonstelling What Remains en de kindertentoonstelling Stokjong Piepoud het werk Kamer met Minotaurus in CODA Museum Apeldoorn. Voor Uphoff is dit de eerste keer dat zij beeldend werk in museale context presenteert."



Kamer met Minotaurus; enkele van de afbeeldingen.

Ik vervolg mijn citaat van haar site: 
"Hoewel bedacht en gerealiseerd door Uphoff omschrijft zij Kamer met Minotaurus als een ‘familieportret’ omdat haar installatie opgebouwd is uit elementen die hun oorsprong elders hebben. Zo maakte haar neef Nathan Uphoff haar tekeningen (zeer klein op hout en in verf en inkt) geschikt voor drukken op groot formaat en zijn de boeken in de kamer bewerkingen van knipsels uit oude kunstboeken van haar vader."
En met dezze informatie herkennen we wat ze in haar boek schreef: de kunstminnende vader, het uitknippen van foto's uit zijn kunstboeken, enzovoorts. 
Minotaurus, foto van  Marie-Lan Nguyen; beeltenis Nationaal Arhceologisch Museum, Madrid.
Het mythische verhaal van de Minotaurus, koning Minos, Theseus en Ariadne wordt mooi uitgelegd op DEZE SITE.

De recensies die ik heb gelezen waren allemaal positief, en ook eensluidend in hun oordeel dat het een hard boek is. Ja, over een verschrikkelijke, harde werkelijkheid. 
Aan het eind van het boek viert Uphoff met haar zusters een heksensabbath, een wraakoefening over hun dode (stief)vader. 'Een verademing',  las ik in de NCRV-gids. Daar ben ik het mee eens, je voelt als lezer een enorme kwaadheid tegen die man; er wordt wat rechtgezet.

Achterin staat een overzicht van de samenstelling van het gezin. Beide ouders van Uphoff hadden al een huwelijk achter de rug toen ze met elkaar trouwden. Zulke overzichten helpen altijd een beetje, zeker als het boek niet bepaald 'uitleggerig' geschreven is, en de verhoudingen niet simpel zijn. 

Het gezin woonde in een zijstraat van de Kanaalstraat in Utrecht. Nota bene een straat waar ik altijd doorheen liep, toen ik nog op mijn kleinkinderen paste. - Al is dit verhaal natuurlijk van langer geleden. 
Anne Anderson (1874-1952); uit Sprookjes van H.C. Anderson, Het meisje met de zwavelstokjes. 
De hoofdpersoon leest veel in Anderson, treft daarin vele gruwelijke verhalen aan. 
Uphoff is geboren in 1962. Zij debuteerde in 1995 met Begeerte. Zij heeft lange tijd geschreven voor het literaire tijdschrift. Revisor. 
Foto is van DEZE SITE.

woensdag 17 maart 2021

Dagboek van een dorpspastoor, Georges Bernanos, 1951

Bibliotheek-exemplaar, onder en boven; uitgave zonder jaartal.
Boek ligt volkomen uit elkaar. Eigenaar is de Stadsbibliotheek Haarlem. Ik was natuurlijk blij dat ik het überhaupt nog lenen kon!
De vertaling van Journal d'un curé de campagne is van Jacques Benoît. 
Ik blijf nog even bezig met Georges Bernanos; zie ook mijn blogs De laatste op het schavot, Meneer Janeu, en Onder Satan's zon.
Hoofdpersoon is de jonge pastoor (ongeveer 30 jaar) van Ambricourt. Dit ligt in het Pas de Calais, Noord-Frankrijk. Dit hierboven is het kerkje van Ambricourt; maar onze pastoor is zeer armelijk, ik raad dat zijn kerkje kleiner was. 
Over de vorige boeken van Bernanos vond ik interessante studies, maar bij dit boek werd ik wat aan mijzelf overgelaten. Wel interessant was DEZE STUDIE  (slechts 14 pagina's), bijzonder genoeg van de hand van een Iraanse, Naeimeh Farahnak. Zij studeerde in Teheran, en is doctor in de Franse literatuur. Dit is haar proefschrift:
Les thèmes religieux chez les écrivains français du XX ème siècle
Naeimeh Farahnak
docteur ès langue et littérature française
Farahnak noemt als trefwoorden voor haar studie: Bernanos, kwaad, dood, lijdensweg, zonde, religie, genade.
Bernanos is in zijn werk getekend door de oorlog (ten tijde van het Interbellum), en daarbij door het werk van Léon Bloy. Bloy stond een 'vurige spiritualiteit' voor, met resolute morele waarden als enige middel om Gods genade te kunnen bereiken.
Lëon Bloy, 1846-1917; beïnvloedde Bernanos onder andere met zijn denkbeelden over armoede.
Bloy beïnvloedde ook Nederlanders. 
Ik vervolg met wat meer informatie uit het artikel van Farahnak
Dit dagboek is het enige werk waar Bernanos echt tevreden mee was, hij noemde de hoofdpersoon zijn 'kleine priester'. De geestelijke  is een visionair, die door Gods liefde inzicht krijgt in de menselijke ziel. Hij ziet hoe die dikwijls beheerst wordt door het kwaad. Hij probeert ze richting God te pushen, dus vrede en verzoening tussen mens en God tot stand te brengen. De pastoor bidt en lijdt erg veel - hij lijdt aan maagkanker. Bovendien krijgt hij bijna geen erkenning voor zijn pastorale werk, integendeel: het dorp legt al zijn bemoeienissen verkeerd uit. In zijn gebed, zijn innerlijke stilte,  hoort hij evenwel de stem van de godheid.
Tegenwerking ondervindt hij van de meeste dorpelingen, maar vooral van de graaf, van diens dochter Chantal, van de dorpskinderen die hij catechismusonderricht geeft (met name Seraphita; een meisje met een engelachtig gezicht, die hem desalniettemin bespot en belastert door leugenachtige praatjes rond te strooien). De dorpelingen beschuldigen hem ook nog van alcoholisme, terwijl de waarheid is dat hij wegteert onder de maagkanker, en alleen wat keiharde brokjes brood verteert, met wat wijn gezoet met suiker. 
Zijn dagboek helpt hem zijn emoties te verwerken. Moeilijk heeft hij het ook daarmee: hij verscheurt tal van bladzijden of haalt zinnen door. Hij is het toppunt van bescheidenheid, is doodarm, en heeft totaal geen eigendunk, noch ijdelheid. 
Kanker is in het boek dikwijls een beeld voor de zonde, voor het kwaad, of voor satan. Aldus Farahnak. Het hele dorp is erdoor aangetast. 
De dood speelt een grote rol in dit boek: dokter Delbende pleegt zelfmoord, de gravind lijdt onder de dood van haar zoontje, en sterft zelf ook;  de vriend van de dorpspastoor sterft, en uiteindelijk de dorpspastoor zelf ook. Toch tekent Bernanos de dood niet als een ondergang, maar juist als een toenadering tot God, tot de mogelijkheid van eeuwige contemplatie. Bovendien is er een parallel tussen de dorpspastoor en Jezus Christus: de pastoor draagt de kanker van het hele dorp in zijn lijf. Vergelijking met Christus die de zonden van de wereld op zich nam, en stierf voor onze zonden. Daarmee versloeg hij  het kwaad. 
Ik breng hier nogmaals een ander werk van Bernanos onder de aandacht, met veel aandacht voor het kwaad. 
Ik vervolg mijn blog met mijn eigen indrukken:
Bernanos is niet alleen de man van hele hoge waarden, ethisch, religieus, existentieel, hij is ook een groot literator. 'Mijn parochie is een parochie als alle andere,' is de beginregel. 
En dan halverwege de bladzijde lees ik een stukje dat ik wel een aantal keren heb herlezen: 
..... was ikzelf méér verlaten. (vervolg  volgende pagina)
De dorpspastoor refereert aan dit boek, om de armoede van zijn jeugd te beschrijven. Aandoenlijke passage over de herberg van zijn tante, waar hij als jochie achter de toonbank wegkroop. Het stonk er verschrikkelijk, er liepen grote kieren in de vloer, waardoor hij zo naar de aarde eronder keek. De mannen namen niet de moeite naar buiten te gaan, ze urineerden simpelweg op de vloer. 
Charles Péguy, een heel wonderlijke man, die Bernannos beïnvloed zou hebben. 
Stierf in WO-I; 1873-1914. Hij had communistische denkbeelden. Gezien de denkbeelden over de armoede kan ik me voorstellen dat Bernanos belangstelling voor hem had.
Het mooiste gedeelte in het boek is de dialoog tusen de priester en de gravin. Zij komt met een hart vol haat naar haar dochter en naar haar man bij de priester. Menjeer de graaf  bedriegt zijn vrouw al haar hele leven, zij 'verdraagt' dit trots, maar natuurlijk met pijn en haat. Haar dochter Chantal wil weg van het kasteel, ook dit levert de gravin alleen maar méér haat en pijn op. 'Geen haat zóó gevaarlijk als familiehaat, want door een voortduerend contact krijgt ze telkens opnieuw voedsel, gelijkt ze op een open ettergezwel, dat langzamerhand zonder koorts vergiftigt,'  zegt de pastoor. De vrouw lijdt bovendien verschrikkelijk onder de dood van haar kleine zoontje. De priester - altijd voorzichtig hakkelend - is nu ferm, helder, duidelijk. Hard zelfs. Als er geen liefde in haar hart is, is ze haar kind ook kwijt in de dood. Haar kind zou haar daar niet meer herkennen. L'enfer, c'est de ne plus aimer, de hel is niet meer beminnen. De pastoor preekt berusting. De gravin begrijpt het eerst niet, maar dan dringt het door: zij moet berusten in het verlies van haar kind. Ik citeer een stukje:

(De gravin:) - "Een uur geleden leek mijn leven goed in orde, ieder ding op zijn plaats, en u hebt er niets, niets overeind gelaten."
- "Geef het eender aan God."
- "Ik wil Hem alles geven of niets, zoo is nu eenmaal onze aard."
- "Geef Hem dan alles."
- "O, u kunt het niet begrijpen, u ziet mij reeds voor gedwee aan. Wat mij nog aan trots rest, zou meer dan genoeg zijn om u te verdoemen!"
- "Geef Hem uw trots met het overige, geef Hem alles!"

De vrouw doet dan iets onverwachts: ze gooit het medaillon met een haarlok van haar gestorven kind in het vuur. Ze berust.
Maar dan ook is er een wonder tussen die twee gebeurd: beiden raken vervuld van een groot gevoel van vrede, de genade. Het leest als een groot wonder, tegelijk is het psychologisch helemaal aanvaardbaar. Zö mooi!  Echt indrukwekkend en ontroerend weergegeven!

Maar ook dit wonder van genade - hoe kan het ook anders - wordt in het dorp verkeerd uitgelegd. De gravin sterft de volgende dag, en de kwaaie dochter beschuldigt de pastoor van haar moeders dood. 
Hij wordt steeds zieker, vertrekt naar een oude seminarie-vriend. Logeert daar in een heel vies huisje, en sterft. 
0-0-0-0-0-0-0-0-0
In 2018 bezocht president Macron paus Franciscus, en bij die gelegenheid gaf hij hem Le Journal... cadeau. 
Heel verrassend: toen Macron in 2018 de paus bezocht, gaf hij hem een exemplaar van Journal d'un curé de campagne cadeau! 
Ik haalde deze informatie uit  de Belgische site DE DOORBRAAK, uit een artikel van Gaston Durnez, getiteld: Een Dorpspastoor in het Vaticaan. Durnez noemt het geschenk aan de paus  'van grote symbolische waarde; een meesterwerk van de heetgebakerde (sic!) Bernanos. 
Bernanos (1888-1948) zou ik zelf niet heetgebakerd willen noemen, maar hij was wel heel streng en compromisloos. Hij wilde vooral een getuige zijn van zijn tijd, een aanklager ook, iemand die het masker van de duivel wilde afrukken. Bernanos heeft een hele ontwikkeling in zijn leven doorgemaakt; zo was hij een tijdje royalist, maar veranderde van inzicht. Hij is in de leer geweest bij de 'katholieke kanonnen' (term Durnez)  Léon Bloy en Charles Péguy. En als royalist liep hij school bij Charles Maurras en diens Action Française. Maar nog voor de veroordeling van die beweging door de paus in de jaren 20, schoof hij op naar links. Zonder republikein te worden, evolueerde hij in de jaren dertig van Franco-gezinde naar felle bestrijder van de Spaanse fascistenleider.
Georges Bernanos, uit de tijd dat hij leefde en werkte in Brazilië; zie voor meer informatie 
Het Dagboek van een Dorpspastoor is, zo wordt algemeen aangenomen, zijn beste werk, waarin zijn geestelijke waarden en zijn literaire woorden een eenheid vormen. De roman verscheen in 1936, werd meteen bekroond door de Académie Française en groeide uit tot een internationaal succes.
Het succes van Bernanos bleef jaren duren; de bijval werd gesteund door een film van Henri Bresson uit 1951.
Filmposter, film van 1951, Robert Bresson
In menige Vlaamse bibliotheek van die dagen stond een biografische studie die in 1952 verscheen bij het Davidsfonds: Georges Bernanos, mens en christen, van Oscar van der Hallen. De studie haalde een nu ondenkbare oplage van 35.000 exemplaren.
Bij mijn weten wordt hij in Nederland bijna niet gelezen. Wel kwam er erkenning met de vertaling van
Monsieur Ouine, door Ard Posthuma. (Meneer Janeu). Posthuma breekt gelukkig een lans voor Bernanos, van mij mogen er meer vertalingen van Posthuma's hand komen!
 
Vertaald door Ard Posthuma, als Meneer Janeu. 2019.

Ik blijf nog even bij het artikel van Durnez: 
Ik vind enkele opmerkingen van hem nog wel interessant: de pastoor leeft bijna alleen op brood en wijn; dat vindt Durnez een verwijzing naar de Eucharistie. 
Hij wijst verder op de onhandigheid en de onzekerheid van de pastoor, op zijn besef dat hij weinig van de mensen weet (hij is nog maar dertig jaar oud!) - toch is hij moedig en standvastig in zijn geloof. Hij wil zich inzetten voor de minstbedeelden. Hoe onbeholpen ook, hij confronteert zelfs de autoritaire rijken met de waarheid. 
Een lichtpunt in zijn bestaan is de vriendschap met een robuuste collega uit Torcy. Die weet dat er een remedie is in dit moeizame leven: "De os versch stroo geven, de ezel roskammen." Bernanos typeert hem aldus als de nuchtere man. Hij vormt een gezond contrast met zoveel Franse parochianen die eigenlijk het slachtoffer zijn niet alleen van de armoede, maar ook van de alcoholplaag; die tastte het Frankrijk van die tijd ook geestelijk aan. 

Een belangrijke leer zit in het einde van het boek.
Na de 'bekering' van de gravin, en de onheils-diagnose van de dokter, brengt de pastoor  een bezoek aan een vriend die hij in het seminarie heeft gekend en die ‘afvallig’ is geworden; als handelsreiziger leidt hij nu een moeilijk leven. De gezondheidstoestand van de pastoor verergert plotseling, hij kan niet terug naar huis en ligt in een achterkamertje te wachten op het einde. Als een bijgeroepen parochiegeestelijke lang weg blijft, vraagt de zieke aan de ‘afvallige’ of hij hem de absolutie wil geven. Die doet het, helemaal zoals hij het ooit heeft geleerd. Als hij zich daar bij excuseert omdat de geestelijke te laat zal komen, fluistert de pastoor stervende: ‘ Wat maakt dat uit? Tout est grâce.Alles is genade:  het is het meest geciteerde woord uit het oeuvre van Bernanos geworden.

Er staan veel uitgewerkte ideeën in het boek: niet alleen over de genade, het kwaad, en armoede; ook nog over hoogmoed, over machines ('Het lijkt alsof de machines alleen maar werklozen produceren.') 
Er staan prachtige oneliners in, zoals: 'Onrecht lijden is nu eenmaal het lot van elke sterveling.' En nog maar een keer deze: 

"De hel, Mevrouw, is niet meer beminnen."

Trailer film uit 1951.

zondag 14 maart 2021

Nachthelle, Franz Schubert - Opus 134, D. 892; 1827.

Begin van de partituur
Nachthelle, gezongen door Daniel Behle, die wordt geprezen om zijn slanke stem met veel boventonen.
Nachthelle is een lied van Franz Schubert, dat hij schreef in 1827. 
Het lied heeft  Opus nummer 134, Deutsch 892/
Een jonge Schubert, geschilderd door Josef Abel. Schubert werd maar 31 jaar, hij leefde van 1797-1828.
Het leven van Schubert was zwaar, hij werd ernstig ziek, was vaak eenzaam, hij leefde in armoede, en had geen hoge dunk van zichzelf. Het verhaal gaat, dat hij de bewonderde Beethoven, die hem passeerde op straat, niet durfde te groeten. Terwijl hij erg tegen hem opzag, weten we tegenwoordig dat Frans Schubert zelf ook een zeer groot en indrukwekkend oeuvre heeft voortgebracht. 
Schubertiade met Schubert aan de piano, door Julius Schmid 1897
Portret van  Franz Schubert door Franz Eybl; gemaakt in 1828, hetzelfde jaar dat hij de Nachthelle componeerde. 
Toelichting
Schubert componeerde zijn eerste koorliederen tijdens zijn studietijd bij Antonio Salieri (de 'moordenaar' van Mozart in de film "Amadeus"). Ze werden geschreven voor zijn medestudenten die iedere donderdagavond bijeenkwamen om samen te zingen. Schubert zelf had niet zo'n hoge pet op van de koorstukjes uit deze periode. Desalniettemin zou hij zich later nog veelvuldig aan het genre wijden, wat prachtige stukken heeft opgeleverd. Menigeen betreurt dan ook dat Schuberts koorliederen nog steeds volkomen in de schaduw staan van zijn andere liederen.

Ik hoor bij degenen die Schuberts koorwerken bewonderen.. Daaronder is al heel lang dit lied. Ik geef hieronder de tekst:

Nachthelle

Die Nacht ist heiter und ist rein, 
Im allerhellsten Glanz: 
Die Häuser schaun verwundert drein, 
Stehn übersilbert ganz. 

 In mir ist's hell so wunderbar, 
So voll und übervoll, 
Und innen waltet's frei und klar, 
Ganz ohne Leid und Groll. 

 Ich faß' in meinem Herzenshaus 
Nicht all das reiche Licht: 
Es will hinaus, es muß hinaus,
Die letzte Schranke bricht.

De tekst is van Johann Gabriel Seidl, 
Johann Gabriel Seidl, 1804-1875. 
Er zijn diverse uitvoeringen op YouTube te vinden. 
Deze van de King's Singers vind ik niet goed; erg gepolijst. Het Duits, door Engels-sprekenden vertolkt, is niet zo mooi. 
Deze is prachtig; solist is Dietrich Schornsheim, koor is het Vocalconsort München. De tenor heeft een prachtige, krachtige stem. Het lied wordt hier als kerstlied uitgevoerd, een vondst!
Een enkel kritiekpunt is, dat de tenor de hoogste noten niet goed haalt. 
De pianobegeleiding is heel apart. Je zou denken dat dat 'niks' is, dat 'gehak'. Maar luister maar eens naar een uitvoering met Martha Argerich: 
Opeens komt er een lichtheid in de begeleiding, die ik nog niet eerder hoorde.... 
Met het Coro RSI, Martin Steffan, Martha Argerich, Diego Fasolis
Op deze video staat Nachthelle vanaf 36,25 minuten; tenor is Markus Brutscher, pianist is Andreas Staier. Met deze cd kwam ik voor het eerst in aanraking met het lied, ergens in de jaren negentig. Zo lang is die muziek al bij me. 

woensdag 10 maart 2021

La Danseuse, Stéphanie Di Giusto, 2016.

Filmposter.
Mooie, biografische film, een 'biopic'. Met erg mooie beelden, natuurlijk van de dansen, maar ook de rest, gezichten, licht en schaduw, interieurs. Hij deed me denken aan de film die ik ooit zag over Emily Dickinson: zelfde sfeer. Dickinson leefde natuurlijk eerder, de kleding met name verschilde wel. 
De film is gebaseerd op het boek Loïe Fuller. van Giovannis Lista. 
Biografie die ten grondslag ligt aan de film, van Giovanni Lista; boek van 1994.
Hoofdpersoon is Marie Louise, een Amerikaanse, die na de dood van haar vader naar Frankrijk emigreert. Ze wil graag beroemd worden, en wordt min of meer per ongeluk ontdekt door een bijzondere dans, met doeken die om haar heen wervelen. De dans zal de serpentinedans zal gaan heten. Marie-Louise neemt de artiestennaam Loïe Fuller aan, en ontwikkelt de dans steeds verder. Ze ontwerpt licht en decor, en organiseert hulpkrachten om haar heen.
Ze wordt er heel bekend mee, en wordt gecontracteerd door de Folies Bergères.
Boven en onder kunnen wel eens beelden zijn uit de documentaire; zie verderop. 

Soko speelt Loïe Fuller
Soko is de artiestennaam van Stéphanie Alexandra Mina Sokolinski, geboren 1985. Franse actrice en zangeres.
Natuurlijk zien we ook hoe het in de rest van haar leven met haar gaat. Ze wordt verliefd - min of meer - op Louis d'Orsay. Een knappe graaf, aan wie ze een hoop verschuldigd is, al was het maar omdat ze zijn geld ontvreemd heeft om de oversteek naar Europa te maken. 
Met Louis in bad. De man is verslaafd aan ether. 
Rol vertolkt door Gaspard Ulliel.
Overigens blijkt ze verderop in de film biseksueel te zijn.  
Ze mag dan succes hebben als danseres van de serpentinedans, moeilijk heeft ze het óók. Een verdere doorstroom van haar carrière vlot niet erg, het is natuurlijk ook maar éénzelfde 'truc' die ze doet. 
Wat ernstig is, is dat de dans haar fysiek sloopt: het effect met de mooie doeken krijgt ze door het hanteren van twee lange stokken. Dat is uiterst zwaar voor armen en schoudergordel. Bovendien staan er allerlei lichten op haar gericht,  voor de mooie effecten, en die tasten haar zicht aan. 
De bril is noodzakelijk vanwege die lichten. 
Bovendien is er een kaper op de kust:een nieuwe, jongere en eerlijk gezegd: ook mooiere danseres heeft zich aangediend: Isadora Duncan. De relatie tussen de twee danseressen is ingewikkeld, want ze krijgen ook een liefdesband. Maar Duncan verdwijnt uit haar leven en glorieert verder in haar eentje op het podium.
Isadora Duncan wordt gespeeld door Lily-Rose Depp. Zij is geboren in 1999, en is de dochter van Johny Depp
Onder en boven Isadora in de film.
Natuurlijk is het bij zo'n biopic leuk om naar de historische foto's te kijken:
Loïe Fuller, 1862-1928.
Isadora Duncan, portret; 1877-1927.
Isadora Duncan.
Nogmaals.
Met Louis d'Orsay loopt het slecht af: zodra hij weet dat Loïe hem verlaten heeft, pleegt hij zelfmoord. Hij zet zich in de fik in zijn auto, met zijn zakdoekje met ether. 
Het karakter is overigens fictioneel. 
Fuller was heel spraakmakend; zij heeft ook tal van kunstenaar geïnspireerd, onder wie Henri Toulouse-Lautrec. (Ik verwachtte ten onrechte dat hij ook een rol in de film speelde.)
Henri  Toulouse-Lautrec. Hij leed aan een ernstige botziekte, die leidde tot dwerggroei. Dat tastte geenszins zijn intellect of zijn artistieke vermogens aan. 
1864-1901
Schilderij van Toulouse-Lautrec, met Fuller als onderwerp. 
Deze poster is ook van zijn hand. 
Toulouse-Lautrec
Opnieuw
Er bestaat ook een documentairefilm over Loïse Fuller, getiteld Obsessed with Light, van Sabine Krayenbühl en Zeva Oelbaum. Zie DEZE SITE.
Loïe Fuller repeterend in de tuin van haar huis in Hampstad, rond 1900. Uit de documentaire.
Niet alleen Toulouse-Lautrec was beïnvloed door Fuller. Dit bronzen beeldje is van Francois-Raoul Larche, 1900.
Portret van Loïe Fuller, door de fotograaf Frederick Glasier, 1902.
Deze vind ik erg mooi: van Koloman Moser, La Danseuse Loïe Fuller, circa 1910/ Aquarel, museum Albertina, Wenen.
Ik weet niet wie deze foto heeft gemaakt. Hij is van 1901.
Affiche van Jules Chéret.
Affiche George de Feure.
Stéphanie Di Giusto, Regiseuse.
Trailer.