zondag 25 oktober 2020

Vaderliefde, P.F. Thomése, 2019.

Boekomslag
Ik heb dit boek met veel genoegen gelezen. Ik kende Thomése van een schrijfcursus die ik in 2014 via de HOVO bij hem volgde.  Ik vond hem een leuke docent, alhoewel hij wat 'gemakkelijk' was, didactisch niet zo geweldig - als bijvoorbeeld Kristien Hemmerechts wél was. Details herinner ik me niet, wel dat hij goed luisterde naar de geschreven stukken, en daar verstandige en inspirerende dingen over zei. In elk geval bewaar ik goede herinneringen aan zijn lessen en aan zijn persoon als leraar. 
De schrijver.
Het boekje Schaduwkind van hem staat in mijn kast, daarmee is hij terecht beroemd geworden. Heel ontroerend, heel bijzonder. Zie Mijn blog daarover.
Het boek Vaderliefde raakte me eveneens - maar dan weer anders. Hij schrijft een verhaal aan de hand van twee dozen vol documentatiemateriaal, + allerlei onderzoeken die hij doet naar zijn ouders. Hij begint hier pas aan als beiden zijn overleden. Zijn moeder stierf in 2018, zijn vader al lang geleden, in 1979. 
Thomése had geen liefdevolle band met hen. Echt een praatcontact was er niet, met geen van beiden. Misschien nog het minste met de moeder, die voor hem verborgen bleef. 
Met zijn vader had hij als kind een 'luistercontact': papa vertelde hem allerlei verhalen, verhalen, en nog eens verhalen. Het was onduidelijk wat er waar van was, of eigenlijk: er was weinig tot niets van waar. Papa deed bijvoorbeeld graag of hij van adel was, het accent-teken op de achternaam was een soort bewijs. Er was een verhaal over een jongetje dat zelfmoord gepleegd had, en De Kleine Johannes kwam voorbij - omdat Papa net als hij graag in de natuur rondzwierf.
Vreemder was, wat Papa Frits (1921-1979) niet vertelde: dat hij een niet onbelangrijke rol in het verzet had gespeeld. Hij smokkelde wapens en dynamiet. 
Ook verzweeg hij, dat hij gevangen had gezeten in het dwangarbeiderskamp Groin  
Overblijfselen van de dakpannenfabriek die kamp Rees (Groin) werd. 
Ik leeshierover op internet:
In de maanden december 1944 t/m maart 1945 was er in de buurtschap Groin bij Rees (Duitsland) een dwangarbeiderskamp ingericht in een voormalige dakpannenfabriek.
Rees ligt aan de noordoostoever van de Rijn op zo’n 10 km afstand van de Nederlands grens. De dichtstbijzijnde Nederlandse plaats is Megchelen; andere grensplaatsen in de omgeving zijn Gendringen, Dinxperlo, ’s-Heerenberg.
De dwangarbeiders waren opgepakt bij razzia’s in Haarlem/Bloemendaal, Apeldoorn, Den Haag, Rotterdam, Delft en moesten in de omgeving van Rees voor de Duitse Wehrmacht voornamelijk loopgraven en tankgrachten graven als onderdeel van een verdedigingslinie die de geallieerde legers zou moeten stoppen zo gauw ze de Rijn waren overgestoken.
In de maand december stroomde het kamp vol. Het werd een haast onbeschrijflijke, mensonterende verschrikking, een van de meest onmenselijke dwangarbeiderskampen onder het nazi-regiem.

Ik citeer verder:
In totaal zo’n 3500 mensen werden in de dakpannenfabriek ondergebracht; de droogloodsen (met half open wanden) werden hun slaap- en verblijfplaats, op de vochtige kleibodem met enig stro; eten was er nauwelijks; de arbeiders werden geslagen, soms tot de dood toe. Toen de droogloodsen overvol raakten, werd er een soort circustent op het terrein geplaatst als onderdak. En in het nabijgelegen dorpje Bienen werden nog eens een 400 mannen en jongens ondergebracht in twee zalen die werden gevorderd; dat onderdak leek iets beter, maar de behandeling was er net zo onmenselijk.
Het zware, voor veel van de arbeiders totaal ongewone werk, de dunne koolsoep en het weinige brood als eten, het gebrek aan hygiëne en de veel voorkomende mishandeling maakten het leven haast of helemaal ondraaglijk. Ziekten als difterie en wonden door slaag of bevriezingen eisten vele slachtoffers. Bijna 400 mensen vonden de dood in de kleine vier maanden dat het kamp bestond.


Dit vind ik het allermeest ontroerend in dit boek. Want dit door de vader zelf verzwegen stuk van zijn leven heeft vermoedelijk de hele rest van zijn leven bepaald. Frits 'mislukte', in die zin, dat hij geen studie afmaakte, heel precies en nauwgezet werd, maar als het ware niet aan leven toekwam. En dan die wonderlijke verhalen vertelde aan zijn zoon. Maar het voornaamste verzweeg!
Bij alle ontroering en schoonheid die ik bij dit boek ervoer, had het boek voor mij ook een nadeel: Thomése reconstrueert zijn familiestamboom. Dat is leuk, er zijn kleurrijke figuren bij, én er komen in de geschiedenis van de familie ook bekende namen voor, zoals mensen van de uitgeverij Thieme, Willem Pijper en zijn geliefdes, en het prachtige verhaal van de zuster van de  dichter Nijhoff, Mevrouw E. Wagner-Nijhoff. Maar ik verloor af en toe de draad uit het oog, dat heb ik vaker bij zo veel personages, Niet altijd was even duidelijk wat ze voor rol speelden in het leven van de schrijver, of diens vader. 
Ik geef toch, omdat het een leuk voorbeeld is, het voorbeeld van de zuster van Nijhoff. Ze komt naar haar huis in Zaltbommel, dat Thomeses ouders van haar huurden. 'Het was een kleine, venijnige vrouw met een verkreuekeld gezicht die, verkild wellicht door de aanstaande dood, binnen in huis haar bontjas aanhield. Kortademig en doorrookt hapte ze de meest vileine woorden uit de lucht, die ze tussen het hijgen door meteen weer uitspuwde in het gezicht van mijn verbouwereerde ouders.' 
Het gaat om het onderhoud dat Thoméses ouders pleegden (of niet pleegden) aan Den Ezel, in Zaltbommel. 
Door alle onderzoekingen die Thomése doet, heeft het boek een documentair karakter. Dat blijkt ook  wel hieruit, dat er een bespreking van het boek te vinden is op Historiek-net.
Uiteraard was niet alles historisch te plaatsen; dikwijls moeten we het dus doen met de aannames van de schrijver.  En met zijn herinneringen. Zo is een juweeltje van een beschrijvingen die van zijn dikke oom Verne, uit Amerika. 
Het allermeeste genoot ik van beschrijvingen als deze: 
'Mijn vader (...) genoot van onze apocriefe aristocratie, al kan ik me niet voorstellen dat hij werkelijk in onze particuliere mythologie geloofde. Daarvoor was hij te veel een eenling en een eenzaat. Toch droeg hij plichtsgetrouw de distinctiedrift op ons over. Wat ik er voornamelijk van onthield, was dat wij van allerlei niet waren. Niemand in Zaltbommel was als wij, we hoorden hier niet thuis. We leerden ons tot in de details misplaatst te voelen. Dat beschouwden we als een teken van beschaving. Wij deden alles net even anders. Maar ook als we met ons gezin bij mensen in Amsterdam of Den Haag op bezoek gingen, waren wij anders. Er niet bij horen, zo kregen we van mijn vader mee, was een deugd.' 
Of deze:
'Terwijl mijn moeder kritiekloos anderen adoreerde en zich van alles voorstelde bij easy living in de beau mond, de haute volée of waar dan ook, ver van zichzelf in elk geval, ergens waar het feestelijk was en zorgeloos, liet mijn vader ons domein dichtgroeien gelijk het voor honderd jaar in slaap gevallen kasteel van Doornroosje. Ondoordringbaar voor de buitenwereld, ongrijpbaar voor de tijd. Het was een vorm van verbergen, zie ik nu.'
En:
'Schrijvend over mijn moeder voel ik hoe de besmettelijkheid van schaamte en zelfhaat zich over de bladzijden verspreidt.'
En: 
'Voor de naakte feiten moest je niet bij mijn vader zijn, hij was meer van het aangekelde verhaal.' 
En: 
'Als kind had ik soms de angst dat mijn ouders niet waren wie ik dacht dat ze waren. Dat overkwam me bijvoorbeeld als ze 's avonds visite hadden. Dan zaten mijn zusje en ik op de trap te luisteren naar hun opgewonden stemmen en hun overdreven harde lachen. Soms wisten we niet eens zeker of een bepaald geluid van onze eigen ouders was of van het bezoek. Het was alsof ze onder invloed van het bezoek andere mensen werden, Mensen aan wie ze zelf normaal gesproken een hekel hadden.' 
En:
'Pas nu ik me verdiep in het verhaal dat hij niet vertelde begint me iets te dagen. Al die verhalen die ik van hem hoorde over de Trojaanse oorlog, over bomscherven in zijn bed, over de jonggestorven Rudy Düsterbeck, over zijn dierenavonturen in bos en duin - en juist dit ene, dit allerbelangrijkste verhaal, vertelde hij me niet. Omdat het een gat geslagen had in zijn bestaan. Denk ik. En een gat, daar kun je alleen maar in verdwijnen.'

Ik wil nog even benadrukken, dat Thoméses vader bewezen in het verzet heeft gezeten, ook al heeft hij nooit een officiële erkenning voor dat feit gekregen. Thomése haalt Mr. H. E. Ras aan, die getuigenis aflegde voor de  Amsterdamse Studentenzuiveringscommissie. Ras zat met Frits Thomése in het verzet; alscommandant van een illegale knokploeg. Komt net als Frits T. op geen enkele lijst of gedenkboek voor als verzetstrijder. 
Op een carbondoorslag van de  Zuiveringscommissie leest de schrijver:
'Ik mocht van de heer Thomese geregeld springstoffen ontvangen welke door hem uit de Duitse bunkers waren gehaald. Ook bijv. rijwielen zijn door hem aan de Duitsers ontvreemd. (...) Vrijwel iedere dag moest de heer Thomése met wapens over straat, terwijl de Duitsers groepsgewijs de stad 'afroomden.' 

Zie ook nog voor een mooie recensie TROUW.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten