"...... Want de meesten bidden uit verveling; een ander wordt uit verveling verliefd, een derde wordt er deugdzaam van, een vierde wordt een deugniet, en ik helemaal niets, ik heb zelfs geen zin mij van het leven te beroven: het is te vervelend."
Boekomslag; de vertaling is van Kees de Both, die ook de inleiding en de aantekeningen verzorgde.
Dit verhaal - novelle? schets? - geldt als een van de mooiste verhalen uit de vroeg 19e eeuwse literatuur over Jacob Lenz. Georg Büchner (1813-1837) beschrijft hierin de uitbraak bij Lenz van wat we nu een schizofrene psychose zouden noemen. Dit gebeurde tijdens een verblijf in de Vogezen, waar Lenz juist tot rust wilde komen. Met een bijzonder inlevingsvermogen beschrijft de nog jonge Büchner hoe de waanzin Lenz geleidelijk in zijn greep krijgt. De novelle Lenz geldt tot op de dag van vandaag als een loepzuivere beschrijving van een aanval van schizofrenie. Voor veel literatuurkenners is Lenz daarenboven een van de mooiste verhalen uit de vroege 19e-eeuwse literatuur. De hartverscheurende eenzaamheid van Lenz, zijn vergeefse zoektocht naar God en zijn intense verlangen naar de onvindbare geliefde zijn centrale thema’s in het werk.
Jakob Michael Reinhold Lenz, 1751-1792
Georg Büchner was schrijver en medisch wetenschapper. Hij stierf reeds op 24-jarige leeftijd aan tyfus; de novelle vond men in zijn nalatenschap. Tijdens zijn studietijd evolueerde hij van revolutionair pamflettist tot een schrijver die in zijn werk het schrijnende lot van de losers uit zijn tijd zichtbaar wilde maken. Hij liet een klein, maar belangrijk oeuvre na. De grote prijs der Duitse letteren is genoemd naar hem.In het nawoord wordt een beeld geschetst van zowel Lenz als Büchner en de milieus waarin zij verkeerden. Tevens wordt ingegaan op de zielsverwantschap tussen beiden en de bijzondere betekenis die het schrijven van deze novelle voor Büchner had, in een periode van innerlijke verwarring en grote dreiging door een justitiële vervolging.
Georg Büchner; ik kende hem van zijn toneelstuk Dantons Tod, over één van de hoofdfiguren uit de Franse Revolutie.
Het verhaal.Lenz is op weg naar het bergdorp Waldbach (in werkelijkheid Waldersbach in de Elzas) naar de (piëtistische) predikant Oberlin. Zijn tocht voert hem door winterse bergen, waarvan hij de onherbergzame en koude niet voelt (de-realisatie). Hij verliest zijn gevoel voor ruimte en tijd, hij hoort de stemmen van de rotsen (hallucinatie), ziet de wolken jagen en in de zon een "glinsterend zwaard" dat over het landschap snijdt. Hij voelt zijn eigen uitputting niet meer als iets van hemzelf, maar als deel van het universum. Afwisselend ervaart hij korte momenten van de hoogste geluksgevoelens, en lange perioden van onverschilligheid (bipolaire stoornis). De avond brengt hem eenzaamheid en angst, zijn voetstappen zijn als "donderend gerommel", het is hem, of "de waanzin op paarden achter hem aan jaagt."
Na aankomst in het dorp verwelkomt Oberlin, de plaatselijke predikant die op de hoogte is van de ellende van Lenz hem. In de pastorie geniet de verontruste zwerver van het vreedzame bestaan van het gezin, dat hem herinnert aan zijn eigen jeugd. Wanneer hij echter zijn koude en sobere kamer betreedt in het tegenovergelegen schoolgebouw, waar Oberlin hem verblijf biedt, krijgt hij een terugval, en de herinneringen aan de mooie avond maken snel plaats voor rusteloosheid en 'onredelijke angst.' Alleen wanneer hij zichzelf pijn berokkent (borderline-stoornis) en ten slotte, na een instinctieve drang, in het bekken van een koude bron springt, wordt zijn toestand tijdelijk weer stabiel.
De volgende nachten zijn een kwelling voor hem: zijn waarneming maakt zich los van de werkelijkheid, die tot een droom wordt. "De nachtmerrie van de Waanzin ging aan zijn voeten zitten". Maar Lenz probeert zich te herpakken, herinnert zich de ervaringen van de dag, vindt weer hoop. Zijn medemensen en hun dagelijks leven lijken hem een toneelspel. Als metgezel van Oberlin wordt hij zelf een acteur, maar hij kan zich uiteindelijk niet echt in dit leven onderdompelen. Gedurende de dag is zijn toestand aanvaardbaar, maar met het invallen van de duisternis krijgt hij herhaaldelijk angstaanvallen. Hij krijgt door dat hij ziek is. Hij probeert Oberlin als een rolmodel te gebruiken, en net als hij, de natuur als een Godsgeschenk te zien, en zijn angsten met behulp van de Bijbel af te wenden. Hij erkent dat dit een laatste redmiddel is, een zelftherapie voor zijn manisch-depressieve gemoedstoestand en het begin van zijn schizofrenie. Maar het 'zoete, oneindige gevoel van welzijn' is van korte duur en de wanhoop en het lijden van zijn eenzaamheid nemen toe en lopen uiteindelijk uit de hand.
De volgende nachten zijn een kwelling voor hem: zijn waarneming maakt zich los van de werkelijkheid, die tot een droom wordt. "De nachtmerrie van de Waanzin ging aan zijn voeten zitten". Maar Lenz probeert zich te herpakken, herinnert zich de ervaringen van de dag, vindt weer hoop. Zijn medemensen en hun dagelijks leven lijken hem een toneelspel. Als metgezel van Oberlin wordt hij zelf een acteur, maar hij kan zich uiteindelijk niet echt in dit leven onderdompelen. Gedurende de dag is zijn toestand aanvaardbaar, maar met het invallen van de duisternis krijgt hij herhaaldelijk angstaanvallen. Hij krijgt door dat hij ziek is. Hij probeert Oberlin als een rolmodel te gebruiken, en net als hij, de natuur als een Godsgeschenk te zien, en zijn angsten met behulp van de Bijbel af te wenden. Hij erkent dat dit een laatste redmiddel is, een zelftherapie voor zijn manisch-depressieve gemoedstoestand en het begin van zijn schizofrenie. Maar het 'zoete, oneindige gevoel van welzijn' is van korte duur en de wanhoop en het lijden van zijn eenzaamheid nemen toe en lopen uiteindelijk uit de hand.
Pastorie Waldesbach; dezelfde van destijds?
Een centraal moment van het verhaal is het bezoek van zijn vriend Christoph Kaufmann. In een gesprek over kunst, in het gepassioneerde debat tegen de het idealisme in de literatuur spreekt Lenz weer geconcentreerd en ontspannen. Hij reageert fel op de bezwaren van Kaufmann, maar pas als Kaufmann hem uiteindelijk vraagt om terug te keren naar zijn vader, breekt hij het gesprek af. Hij ervaart het verblijf in dit kleine bergdorp als de enige manier om zichzelf te redden van de "waanzin", waarin hij het burgerlijke leven hem drijft.
Büchner's fundamentele realisme
Christoph Kaufmann.
"Christoph Kaufmann, führt in der bekannten Erzählung „Lenz“ von Georg Büchner mit dem Dichter Lenz das berühmte „Kunstgespräch“, in dem Lenz seine anti-idealistische Kunstauffassung vertritt." (Wikipedia)
De volgende dag, wanneer Oberlin en Kaufmann op reis gaan naar Zwitserland, zal het laatste, kritieke keerpunt in zijn medische geschiedenis zijn. Hij blijft alleen achter, maar vergezelt eerst de vrienden een eindje naar de andere kant van de berg, naar waar 'de valleien de vlakte in renden'. Op weg naar huis, kriskras door het verlaten berglandschap, arriveert hij in de stenen vallei bij Fouday. In de schemering vindt hij uiteindelijk onderdak in een krot, waar een terminaal zieke meisje ligt met hoge koorts, en een oude, half-dove vrouw met raspende stem onophoudelijk liederen zingt uit het gezangboek. Als hij een paar dagen later hoort van de dood van een klein meisje, wordt hij gegrepen door de idee-fixe "als een boeteling" met een gezicht vol met as naar Fouday te gaan, en als Jezus van Nazareth deed met Lazarus, het meisje uit de dood te doen herleven. Maar daar, in het zicht van de koude ledematen en de "half-open glazige ogen" van de dode, constateert hij alleen zijn eigen onmacht, waardoor hij godslasterlijkheden uit en voor even atheïst wordt. "Lenz moest hard lachen, en terwijl hij lachte sloeg het atheïsme bij hem toe, en pakte hem heel zeker, rustig en stevig beet."
.... sloeg het atheïsme bij hem toe en pakte hem heel zeker, rustig en stevig beet....
Als Oberlin terugkeert uit Zwitserland, ziet hij Lenz' verlaten staat van geest, zijn religieuze wroeging en zijn schaamte. Hij verwijst hem naar Jezus, die stierf voor de vergeving van de gevallenen. Lenz vraagt Oberlin naar de toestand van een vrouw. Maar Oberlin weet niet wat Lenz bedoelt. Lenz vertelt dat hij zijn maîtresse heeft vermoord, omdat ze een andere minnaar had. "Vervloekte jaloezie, ik heb haar opgeofferd - zij hield nog van een ander - ik hield van haar, zij is het waard - o goede moeder, ook die hield van mij. Ik ben. een moordenaar." Na deze moordbekentenis, die slechts voortkwam uit zijn waanideeën, zijn er nog maar weinig momenten dat Lenz bij zinnen is. De vrede die hij heeft gecreëerd "vanuit de stilte van de vallei en in de buurt van Oberlin" werkt niet meer. Nadat Lenz 's nachts herhaaldelijk uit het raam was gerend om zich van kant te maken, liet Oberlin hem naar Straatsburg brengen. Lenz reageert apathisch. Het avondlandschap raakt hem niet langer. . Bij een tussenstop in een hostel onderneemt hij weer een paar zelfmoordpogingen, maar hij werd te goed bewaakt. Toen ze de volgende dag aankwamen bij somber weer in Straatsburg, leek hij "heel redelijk", en sprak met de mensen; Hij deed alles zoals de anderen, maar er was een vreselijke leegte in hem, hij voelde geen angst meer, geen verlangen; zijn bestaan was een noodzakelijke last voor hem. - Dat is hoe hij leefde. 'Büchner's fundamentele realisme
Letterlijk in het midden van het verhaal, verpakt als een geschil tussen Lenz en zijn oude vriend Kaufmann, staat Büchner's kunsttheoretische geloofsbelijdenis. In tegenstelling tot Kaufmann en de meeste van zijn tijdgenoten, blijkt Lenz - hier als de stem van de auteur - fel gekant tegen de 'harmonisatie-tendensen' (d.w.z.: niet het echte/realistische, maar het ideale wordt uitgebeeld, AdW) van de klassieke en romantische poëzie. Hun idealisme is twijfelachtig, omdat het onnatuurlijk en onmenselijk is: "de meest schandelijke minachting van de menselijke natuur." Tegelijkertijd valt hij de realisten aan: de 'dichters' waarvan men zegt dat ze de werkelijkheid geven, hebben er geen idee van; maar ze zijn nog steeds draaglijker dan degenen die de werkelijkheid wilden transfigureren. [...] God heeft de wereld zo goed gemaakt als zou moeten zijn, en we kunnen niet bij elkaar flansen wat beter is; ons enige doel is hem een beetje trachten na te volgen. "Ik verlang in alles leven, mogelijkheid te bestaan, en dan is het goed. We hoeven niet te vragen of het mooi is of lelijk. Het gevoel dat wat gecreëerd is, leven heeft, moet hierboven staan en het enige criterium zijn als het om kunst gaat. Overigens komen we het maar zelden tegen: bij Shakespeare vinden we het, en in de volksliederen klinkt het ons volop tegemoet, bij Goethe zo af en toe. Al het andere kan in het vuur worden gegooid."
Lenz verkondiging van de realiteit van het leven blijft slechts theoretisch. 'Die hier zum Ausdruck kommende Radikalisierung des Mimesisbegriffs nennt Jochen Schmidt in seiner Untersuchung der Geschichte des Geniegedankens Fundamentalrealismus. Allerdings bleibt die von Lenz proklamierte Hinwendung zur Lebenswirklichkeit nur theoretisch. „Praktisch scheitert Lenz. Programm und Existenz, Sein-Wollen und Sein-Können treten schroff auseinander. Dies ergibt die Kontrapunktik der Erzählung, um derentwillen Büchner das Kunstgespräch in die Mitte gerückt hat. Der [...] konkret erlebende Lenz leidet am Zusammenbruch des idealistischen Horizonts. Er ist ein metaphysisch Entwurzelter – und deshalb zerfällt ihm die Welt.“
Waldersbach, Elzas
Over 'de cult van het genie': het geloof in mythisch getalenteerde individuen in de kunst:
Dat denken begon in de Oudheid. Socrates omschreef zijn eigen intelligentie als een wezen dat hem vergezelde en de weg wees. In het christendom stond het genie op gelijke hoogte met de heilige die zijn bijzondere gaven te danken had aan God. In de achttiende eeuw maakte de religieuze invulling van het genie plaats voor een definitie die dicht bij de hedendaagse ligt: dat van een uniek individu dat dankzij een uitzonderlijke dosis creativiteit en scherpzinnigheid boven de rest van de mensheid uitsteekt. De cult van het genie, zo laat McMahon in Divine Fury zien, bereikte zijn hoogtepunt in de Romantiek, een tijd waarin het genie zijn betekenis kreeg als woeste kracht belichaamd door ‘grote mannen’ als Lord Byron en Napoleon.
Oude foto's Waldersbach; rechts molen.
Kerkje Waldersbach.
Recente foto Waldersbach.
Oberlin museum Waldersbach; herbarium.
Handtekening Lenz.
Parallellen in de levens van Lenz en Büchner:
Büchner zelf heeft het over 'verwante zielstoestanden'. In het Kunstgesprek hanteert Büchner onmiskenbaar zijn eigen opvattingen, namelijk die van eenvoud en realisme.
Verder verzetten zowel Lenz als Büchner zich tegen de druk die ouders op jonge mensen uitoefenen om een normaal leven te leiden. Büchners vader zette hem onder druk, Kaufmann doet het bij Lenz.
Verder worstelde ook Büchner met zijn eigen demonen; in brieven aan zijn verloofde Minna beschreef Büchner soortgelijke angsten als die hij van Lenz weergaf; hij bevond zich toen in een diepe geestelijke crisis.
Nog iets over Lenz:
Lenz kwam uit Lijfland, een gebied aan de Baltische Zee, dat destijds bij Rusland hoorde. Hij was een ster in het vinden van onbereikbare geliefdes; hij probeerde bijvoorbeeld een ex-geliefde van Goethe voor zich te winnen. In zijn toneelstukken valt naast het realisme op de kritiek op sociale verhoudingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten