Inleiding
Woensdagavond 5 november jl. hadden we met het koor een workshop Lichtenberg-methode. Deze methode wordt ook wel klankgericht zingen genoemd.
De workshop werd gegeven door Esther Putter, zangpedagoge en sopraan uit De Bilt.
Esther aan het werk.
Het koor kende Esther al als sopraan. We hebben goede herinneringen aan haar van toen zij in 2013 de prachtige solopartij Ihr habt nun Traurigkeit, uit Ein Deutsches Requiem van Johannes Brahms vertolkte.
Deel van het Waterlands Kamerkoor in Ein Deutsches Requiem, 2013.
Achtergronden Lichtenberg-methode
Ik heb vóór- en achteraf een klein onderzoek verricht naar de Lichtenberg-methode. Dit mede om het blog wat te verduidelijken, daar we met Esther vooral gewerkt hebben aan onze ervaring van de klank. Om het beleefde in een kader te zetten geef ik hierbij wat achtergrond.De Lichtenberg-methode stamt uit Duitsland, waar ook het LICHTENBERGER INSTITUT zetelt.
Lichtenberg-Institut
Zangeres en zangpedagoge Gisela Rohmert stond aan de wieg ervan, samen met haar man, Walter Rohmert, wetenschapper.
Het Instituut biedt opleidingen, cursussen en seminars aan.
Het gaat er, in het algemeen gesproken bij het klankgericht zingen om, het geproduceerde geluid zo vrij en zo licht mogelijk te laten klinken. Talrijke lichaamstechnieken worden toegepast met het doel het strottenhoofd zo gezond mogelijk te laten functioneren. Hierbij wordt gewerkt aan de samenwerking met het sensorisch zenuwstelsel. Beïnvloeding van het strottenhoofd gebeurt onbewust, via het sympathisch zenuwstelsel. Spiertonus en ontspanning zijn daarbij belangrijk.
Uiteraard zijn de oren het eerste waarnemings-'station' in onszelf. Maar ook onze botten en onze huid (ons bloed?) trillen mee. Nemen we dat eigenlijk waar? Esther vertelde dat er zelfs een sensor voor geluid in de rug schijnt te zitten.
'De oren sturen het strottenhoofd aan.' Dat is een interessante vaststelling, en het bleek ook interessant om met dat gegeven te werken. Zie beneden, voor de praktijk.
Het Lichtenberg Institut heeft allerlei meettechnieken voor het op een andere manier beïnvloeden van geluid. (Ze beperken zich niet tot het zingen, het gaat ook om het bespelen van instrumenten.) Wij zelf hebben uiteraard maar een klein deel kunnen beproeven van alle technieken die er zijn om een rijkere klank te maken.
Er wordt een andere manier van werken gebruikt: geen instructies meer als: 'de tong moet zo....' of: 'de opening van de kaak moet altijd zo....' Het is een zelfregulatie die wordt toegestaan, hetgeen iets heel anders is.
Een mens kan deze manier van zingen veel langer, dat wil zeggen tot op hoge leeftijd volhouden. In tegenstelling tot zingen volgens de geijkte methodes.
Het wordt na al deze theorie tijd om te gaan kijken hoe wij er in de praktijk mee omgingen!
Praktijk: de workshop
Esther begon de koorleden verder uit elkaar te zetten, zodat we ons beter bewust werden van onze eigen stem.
Weliswaar moet je in een koor goed onderling kunnen 'mengen' , maar alles begint met je eigen geluid. Daar moet je eerst goed 'in zitten' (Esther zei: voor 80%). Dan pas komen de anderen daar bij, dirigent en mede-koorleden.
'Loslaten' is belangrijk, betoogde zij.
Om dit te demonstreren, liet zij ons vuisten maken, en vroeg ons daarbij wat we waarnamen in strottenhoofd en oren.
Duidelijk voelbaar was, dat er op beide spanning kwam te staan.
De grijp-reflex
De vuist is een afgeleide van de grijpreflex. Het is een sterke, levensreddende reflex, die alles te maken heeft met moeten presteren. Maar dit 'grijpen' belemmert dus wel het strottenhoofd.
We kunnen nu zingen vanuit dat weten, zonder overigens te oordelen als je die spanning vaststelt bij jezelf. Het gaat niet (meer) om presteren, maar om waarnemen.
Vervolgens oefenden we op klanken, de mannen op o - a- , de vrouwen op oe - o. De vraag was: 'waar is mijn klinker?'
Eerlijk gezegd had ik geen idee wat ik hierover had kunnen zeggen.
We kunnen nu zingen vanuit dat weten, zonder overigens te oordelen als je die spanning vaststelt bij jezelf. Het gaat niet (meer) om presteren, maar om waarnemen.
Vervolgens oefenden we op klanken, de mannen op o - a- , de vrouwen op oe - o. De vraag was: 'waar is mijn klinker?'
Eerlijk gezegd had ik geen idee wat ik hierover had kunnen zeggen.
Model strottenhoofd
Het gaat om het blauwe gedeelte in het model. Dezelfde klanken producerend, voelde je de trillingen vanuit het strottenhoofd doorgaan in je vingers, handen - bij mij tot in mijn ellebogen.
Opnieuw was de vraag: waar zitten mijn klinkers? De gevoelde trillingen geven misschien het antwoord. Maar voor iemand voor wie dit te vaag was, lag het anders: nu we hiermee oefenen, hoor ik in de kapel meer boventonen.
Opnieuw was de vraag: waar zitten mijn klinkers? De gevoelde trillingen geven misschien het antwoord. Maar voor iemand voor wie dit te vaag was, lag het anders: nu we hiermee oefenen, hoor ik in de kapel meer boventonen.
Het strottenhoofd als resonantieruimte wordt in de reguliere zangles vaak overgeslagen. Terwijl het de eerste holte van het lichaam is waar de amplificatie plaats vindt.
Geluids-amplificatie
Keelholte en luchtpijp komen daar nog bij (afgezien van de mondholte). Dit is bij elkaar een trechtervormige ruimte.
Ook de onderkaak speelt mee.
Belangrijke kennis: de oren sturen het strottenhoofd aan.
Model gehoorgang
We hadden ons nu beter bewust gemaakt van het strottenhoofd, het volgende was de oren wakker te maken.
Afwisselend dekten we het ene, dan het andere oor af, zodanig dat je handpalm je oor 'vacuüm' trok. (Plop)
De oe - o - of o -a - klank kon je nu vooral waarnemen via het binnenoor.
Esther vroeg ons waar te nemen wát we precies hoorden. Waren dat boventonen? Een piep, of een metalig geluid? Je bloedsomloop? Zo zing je méé met wat je hoort, en dat verandert de klank.
Een volgende stap was, beide oren af te dekken. Weer dezelfde vragen: wat nam je ánders, méér waar?
De laatste stap in het 'wakker maken van de oren' was 'de oren te wassen': eerst weer 'in je klank gaan', dan duchtig de handen op en neer bewegen over de oren.
De klank was nu weg, er bleef een soort blubber over. Chaos.
Daarna weer luisteren: waar zijn nu de boventonen? Hoe staat het met je trommelvliezen?
Ik voor mij had nog altijd geen antwoord op deze vragen. Boventonen hoorde ik niet (omdat ik ze nog niet kende, zie verderop); natuurlijk hoorde ik van alles, maar hoe zeg ik dat nou precies??
Iemand van ons hoorde de boventonen in de kapel, buiten zichzelf. Daar had je het weer.
Wow!
Een stap verder was het zoeken naar beweeglijkheid en toenadering. Beweeglijkheid van de trommelvliezen (het wapperen, 'met je oren klapperen' haha) en ook toenadering ervan.
We stelden ons bij het klank-maken voor, dat we de trommelvliezen naar elkaar toe brachten.
Esther liet ons horen dat dat het effect van crescenderen heeft. Het kan heel goed toegepast worden op het stuk van Olja Gjeilo. (Alleen bij het decrescenderen hoef je de trommelvliezen niet in omgekeerde richting te bewegen; je houdt je oren actief.
Toenadering kan ook plaats vinden tussen vóór- en achterkant van de nek:
Leg je hand achter in de nek, de ander op het strottenhoofd. Denk ze naar elkaar toe bij het klank-maken.
Hier kun je, bij het in-ademen, de onderkaak mee laten bewegen met het strottenhoofd richting nek.
Dit kan een goed hulpmiddel zijn als je een flinke sprong de hoogte in moet maken met je stem.
Let op: de toenadering moet een doorgaande beweging zijn.
Je kunt eventueel switchen van toenadering voor - achter naar toenadering tussen de trommelvliezen.
Pauze
Samen werken
Na de pauze werkten we met elkaar. Eerst twee aan twee (of drie aan drie); later als koor.
We stonden op gelijke hoogte met elkaar, gezicht naar elkaar toe. We hielden onze oorschelpen omvat, om grotere 'opvang-schalen' te maken.
Beter horen
Vervolgens keerden we elkaar de rug toe, en legden de handen omgekeerd over de oren; opening naar achteren. De afstand tussen elkaar onderling werd nu kleiner. Opnieuw: klank maken, en luisteren.
Weer verderop, stonden we in kooropstelling, maar dan met de rug naar Esther. Ook nu weer de handen om de oren heen, ook weer met de opening naar achteren (naar Esther) toe.
Het was bij deze oefening dat ik een bijzondere gewaarwording van het geluid had. Ik schrok haast van de intensiteit en de schoonheid. Het was maar een paar maten, maar het drong diep tot me door. Het is overigens moeilijk er de goede woorden voor te vinden.
We hebben alles bij elkaar ook nog wat van de in te studeren werken doorgenomen, maar wat mij betreft was dat lastig: zodra ik me weer op de tekst, of op de waarde van de noten etcetera concentreerde, viel de aandacht voor het waarnemen weg. Ik denk eerlijk gezegd dat ik nog lang met het geleerde moet oefenen om het me méér eigen te maken.
Samenvattend: zodra je sensitiever luistert (en er zijn middelen om je oren en je gevoel voor geluid te activeren, zie boven) hoor je meer. Daardoor zing je voller, meng je beter met je mede-koorleden.
Extra: Boventonen
In het bovenstaande kwam regelmatig de term 'boventonen' voor.
Ik zelf ken de term, maar weet eigenlijk niet precies wat dat is.
Internet is wat dat betreft heerlijk, en ik vond het volgende:
Dit filmpje leerde me niet zo veel over 'onze' boventonen. Het is een beetje een terzijde; maar ik vond de in trilling gebrachte rode snaar mooi.
Deze man vond ik interessant, omdat hij dezelfde klanken gebruikte als wij deden tijdens de workshop. Overigens kan ik zelf hier de boventonen niet horen; mijn man wel.
Het beluisteren van dit filmpje was voor mij een openbaring! Tijdens het zingen hoorde ik plotseling vanuit het niets een 'kringeltje' opduiken. Alsof er een fluitje mee speelde rondom de melodie. Dat zijn dus boventonen! Nu begrijp ik pas het enthousiasme van mensen daarvoor!
Nog eens: Esther
De avond was bijzonder snel voorbij. We konden ook een beetje lachen met elkaar (hè Alice? ;-)). En dat kon ook best.
Björn had voor een bloemetje gezorgd voor Esther. We waren haar dankbaar voor een leuke en leerzame avond. Voor mij was dit allemaal nieuw, en zeker bij nadere beschouwing, heel bijzonder!
Misschien hebben we alles bij elkaar maar een fractie waargenomen van deze manier van zingen, toch gaan we er vast en zeker de vruchten van plukken!
Dank je wel, Esther!
Van mijn buurman/zangmaatje Klaas ontving ik de volgende mail:
BeantwoordenVerwijderenHallo Agnes,
Leuk verhaal over de workshop en ik herken er ook veel in.
Het eerste filmpje maakt inderdaad niet veel duidelijk, maar volgens mij ( als voorheen-gitarist) mist hij gewoon de kern van het verhaal.
Het zit als volgt:
Hij laat dus de gitaar in meerdere stukken trillen, door zijn vinger licht op de snaar te leggen en vervolgens de snaar aan te slaan. Dit zijn de zogenaamde flageoletten.
Deze flageoletten zijn de boventonen van de toon van de losse snaar.
Snaar in tweeën: eerste boventoon - octaaf hoger
snaar in drieën: tweede boventoon - terts boven octaaf
snaar in vieren: derde boventoon - kwart boven octaaf
enzovoort.
Als je de losse snaar aanslaat dan komt de snaar over de gehele lengte in trilling en geeft dus een toon aan. Maar in dit geval trilt de snaar ook automatisch (zwakker) in tweeën en in drieën, enzovoort.
Bij het aanslaan van een snaar worden dus ook de boventonen automatisch in klank gebracht.
Dit geeft de klankkleur aan de toon.
Hopelijk geeft dit je iets meer duidelijkheid.
Maar ik geef toe dat het filmpje nou niet echt de ervaring geeft dat je de boventonen ook herkent.
Groetjes,
Klaas