dinsdag 18 maart 2014

Koninkrijk vol sloppen - Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw. Auke van der Woud, 2010 (2012)

Omslag
Auke van der Woud is als geen ander in staat een spannend boek te schrijven over saaie feitelijkheden: hoe zagen de achterbuurten er vroeger uit - dat is nog niet eens zo saai - maar vooral: hoe veranderde dat langzaam maar zeker? Ik had dat al geconstateerd in zijn boek Een nieuwe wereld, dat over de veranderingen in weg- en waterbouw, energievoorziening, grondgebruik et cetera ging, te beginnen in de negentiende eeuw.
Koninkrijk vol sloppen is daarom ook zo interessant, omdat het boek afrekent met het romantische idee van 'leuke steegjes'. 
 
Zo maar wat plaatjes van arme buurten. 
Het was niets dan kommer en kwel voor heel veel mensen, eigenlijk nog tot in de twintigste eeuw. De steegjes waren soms zo smal dat ze ook wel 'scheuren' of 'insnijdingen' genoemd werden; soms niet meer dan zo'n 50 cm breed. Je kon ze vanaf de weg nauwelijks zien. De meeste woninkjes zaten daarachter op elkaar gepropt. Ze hadden één kleine kamer, waar gemiddeld vijf personen in huisden. Als er een schuurtje of varkenshok bij zat, gold dat al gauw als tweede kamer. In de kamer werd dan ook nog wel eens een varkentje gehouden, de mest lag in een hoek. Onder de bedstee kon rottend vlees liggen, voor goed vlees was geen geld.
Tijd van de aardappeleters. Hoewel dit boek over de situatie in de steden gaat, was het zeker niet zo dat de armen op het platteland het beter hadden.
De mensen waren ondervoed en stierven jong. Cholera en typhus kwamen vaak voor.
Beter duinwater dan water uit de stinkgrachten... Maar hoe men zich dat moest verschaffen weet ik niet, het duurde ook erg lang voor er waterleiding werd aangelegd. 
Men wist niet wat de oorzaken van de ziektes waren, men dacht dat het de kwalijk riekende lucht was (miasma's). Het duurde even voor men wist dat het bacteriën waren, en dat die bestreden moesten worden met schoon water, frisse lucht, kortom: hygiëne. De hygiënisten propageerden een andere levenshouding. Artsen speelden daar natuurlijk een belangrijke rol in. Wie het opvallend lieten afweten in het helpen van de doodarmen, waren de bestuurders. Zij hadden een zeer liberale instelling, alles moest van marktwerking komen, de overheid moest liever niet ingrijpen.
Het is niet goed te zeggen waardoor precies er verandering kwam. Vermoedelijk speelden schrijvers als Herman Heijermans een belangrijke rol, omdat die de mensen op het gevoel aanspraken. Ook met de opkomst van de socialisten kregen de arme mensen een stem. Toch besteedt Van der Woud aan hen  niet veel aandacht, meer aan ingenieurs die planmatig veranderingen aanbrachten. En aan artsen en journalisten die over de feiten publiceerden.
Een groot deel van het boek gaat over het opruimen van faeces en urine. Grachten waren vroeger één stinkende smurrie. Niet alleen huishoudens loosden erop, ook talrijke bedrijfjes, soms met de smerigste afvalproducten. Beerputten vervuilden de grond, men liet ze opzettelijk lekken, zodat ze niet één-twee-drie weer vol waren.
  
Ophalers, ten tijde van het tonnenstelsel 
Een eerste verbetering van de situatie met het vuil in de directe leefomgeving was de invoering van het tonnenstelsel: poep en plas werden in tonnen verzameld, en 's nachts opgehaald en ergens buiten gestort. Aanvankelijk dacht men, dat die 'stadsmest' erg goed voor de grond was. In die periode verdiende men dan ook nog wel aan het vuil. Maar daaraan  kwam vrij snel een einde, de mest bleek lang niet altijd bruikbaar voor de grond, er moesten weer naar andere oplossingen gezocht worden.
Nederland was niet het enige land dat met dit probleem zat, er worden ook feiten vermeld van Frankrijk, Duitsland en Engeland. Vooral Engeland liep op de troepen vooruit, men stelde daar als eerste het watercloset in, en het zogenaamde spoelsysteem. Dat hield in een ondergronds rioolnet, dat met water doorgespoeld werd. Via de Theems kwam het afvalwater dan in zee terecht, waar het snel verdund werd. In Parijs werd een soort totaalpakket van vernieuwing aangepakt, Hausmann reorganiseerde de stad, waarbij  niet alleen riolering werd aangelegd, maar ook de sloppen meteen plaats maakten voor mooie gebouwen en brede straten. Nederland liep ver ten achter bij het buitenland, en dan vooral Amsterdam. Men meende daar nog, dat een persluchtsysteem de beste oplossing was, het zogenaamde Liernursysteem.
Aanleg Liernursysteem Amsterdam
Met de kracht van een orkaan werd de stront door leidingen gejaagd. Het systeem was ongelooflijk duur, en kwetsbaar voor allerlei feilen. Amsterdam ging er veel te lang mee door, ten koste van grote verliezen. Andere steden zoals Rotterdam en Den Haag waren gelukkig wijzer. Uiteindelijk liet men deze krankzinnige oplossing ook in Amsterdam los - wat nog niet meeviel, die Liernur was een taaie - en ging gewoon over op het spoelsysteem.
Tekeningen Liernur-systeem, 'met de kracht van een orkaan....'
 
Liernur, die behoorlijk greep op de zaak wist te houden met zijn dure grap. In Amsterdam althans. 
In Den Haag bleef er om een andere reden nog wel een tijdlang strijd over het lozen via het spoelsysteem op de Noordzee: omdat dit in de buurt van Scheveningen gebeurde. Daar baadde de fine fleur van Den Haag! Uit angst de inkomsten van die toerisme-bron kwijt te raken staakte men gedurende de zomermaanden het lozen. Met als gevolg, weer erbarmelijk stinkende grachten, niet om te verdragen! 
 
Auke van der Woud, hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis te Groningen.  

  
 
Tenslotte twee filmpjes, allebei met aardige beelden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten