zondag 15 januari 2017

Over de dichteres Emily Dickinson, Simon Vestdijk in Lier en Lancet, 1932.

Het artikel Over de dichteres Emily Dickinson is onder de link Lier en Lancet terug te vinden als acht losse hoofdstukken, zoals Vestdijk ze in 1933 in het tijdschrift Forum publiceerde.
Of natuurlijk in het boek Lier en Lancet.
Gebruikte publicaties voor dit blog. De uitgave in Lier en Lancet is herzien. Forum publiceerde het essay in 8 hoofdstukken.
Het was vreemd weer eens wat van Vestdijk te lezen: de ingewikkelde zinnen, de soms erg moeilijke woorden.... De tekst gaf zich niet meteen prijs, pas bij tweede lezing begon tot me door te dringen wat Vestdijk wilde zeggen over Dickinson. Denk bij gebruikte lastige woorden aan een woord als 'sibillijns' (raadselachtig), of 'factuur' (voor 'makelij'). Het woord 'plastiek' gebruiken we ook niet meer, 'aanschouwelijkheid',  'beeldende kracht'.
Vestdijk heeft zeker het belang van Dickinson ingezien, hij zag haar terecht als een modern dichter.

Ik volg nu in grote trekken het essay, zoals dat op internet vat terug te vinden.
1. Den baard van Walt Whitman.
Om kennis te maken met Emily Dickinson en haar tijd, vergelijkt Vestdijk haar met twee grote tijdgenoten: Edgar Allen Poe en Walt Whitman.
Links Edgar Allen Poe, rechts Walt Whitman
Vergeleken met beide heren (Poe bekend van The Raven, Whitman van Leaves of Grass) heeft Emily Dickinson een geheel eigen wijze van poëzie schrijven. Vestdijk wijst daarbij op haar plasticiteit, haar beeldend vermogen.
Hij vindt dat Dickinson tot dat moment relatief verwaarloosd is, zeker in vergelijking met de twee boven genoemden. Hij schrijft dit toe aan een zekere ontoegankelijkheid en hardheid, ascetisme. Wat echter weer wordt goedgemaakt door een grote mate van argeloosheid en oorspronkelijkheid,
De andere twee hebben voor de massa veel gemakkelijker herkenbare kwaliteiten. Vestdijk noemt de klankkwaliteiten, bij Poe 'narcotisch welluidend' en 'mathematisch doorwrocht', bij Whitman een 'breidelloze auctiestijl' (geen idee wat dat is, AdW), zijn 'profetisch over prairiën en steden loeiende stem'.
Dickinson daarentegen schrijft poëzie die door grotere eenvoud en onopgesmuktheid voorbeschikt is om in het verborgene te bloeien. Het accent valt bij haar op haar oorspronkelijke visie en conceptie. Vestdijk noemt dit type vers het intentionele type: gehalte of inhoud prevaleert boven de vorm.
Er is Vestdijk geen poëzie bekend die zo weinig lijkt en zo veel is. We bezitten in haar werk geen uitgekristalliseerde kunstwerken, maar het is of we een kunstenaar bespieden bij het levende uitkristalliserings-proces.
Kristallisering als beeld voor wat Dickinson doet in haar poëzie

2. Van een kunst, die haar doel met een minimum aan objectieve middelen bereikt.
Vestdijk ziet een streven naar inperking naar het essentiële, verscherpende concentratie, laconische zakelijkheid. Hij treft bij Dickinson een meesterschap aan in het uitputten van het onderwerp door twee of drie regels. Hierin is zij zeer modern. Streeft naar beknoptheid.
Modern is zij ook en wel het overtuigendst uit de ongedwongenheid waarmee zijn zelfs de diepste onderwerpen behandelt. Tegelijk is ze diepzinnig. Religie, metafysica, psychologie entameert zij in dezelfde gedichtjes. Zij geeft zich over aan de volledige psychische beweging, beperkt zich niet krampachtig tot alleen het onderbewuste, zoals bijvoorbeeld de surrealisten deden. Alles zit erin, het zou ook allemaal kunnen uitgroeien: tot brede lyriek, epigram, allegorie enzovoorts.
Haar gedichten zijn ook wel met etsen vergeleken. Beter vind Vestdijk de vergelijking met vormende kristallen. Zuiverheid, lichtglans, kleur. De Engelse taal leent zich daar goed voor.
Vestdijk doet enkele grepen uit de kenmerken van haar techniek en stijl en doet een greep naar enkele geode voorbeelden. .
Soms is zij moeilijk, samengedrongen, elliptisch, verwrongen. Ze verzwijgt veel, suggereert dan meer dan ze werkelijk zegt.

3. Ziehier een voorbeeld van haar plastiek.
Nogmaals noemt hij de plastiek als de ingang tot gedachten en gevoelssfeer, en citeert dit gedicht:

If I shouldn't be alive
When the robins come, 
Give the one in red cravat
A memorial crumb.

If I shouldn't thank you,
Being just asleep,
You will know I'm trying, 
With my granite lip.
Contrast 'robin' en 'granite lip' .
Die 'granite lip' is beroemd geworden. Het is een weergaloos slot, onder andere door de klank (lip op asleep). Maar dat is bij lange na niet het belangrijkste. De granieten lip, zegt Vestdijk, 'valt als een baksteen.' Het is een trefzeker beeld, onverwacht (contrast-associatie), geladen, en geconcentreerd van inhoud. Het beeld staat tegenover het roodborstje, idylle tegenover hopeloos-bittere onvoorziene bevestiging van de dood; het samenkoppelen van het hardste materiaal met het zachtste lichaamsdeel; aan de veronderstelling dat graniet zou kunnen spreken.
Ze wordt toch nergens sentimenteel, blijft bedwongen. 
Elders beschrijft zij haar terugkeer naar een vroeger door haar bewoond huis. Ze schrijft: 

I laughed a wooden laugh
That I could fear a door.

Ze durft niet naar binnen te gaan, gluurt door de ramen. Zó geeft ze die gevoelens weer.

4. Als voorbeeld noem ik Rilke.
Haar natuurgedichten nemen een belangrijk deel van haar plastisch talent in. Vestdijk noemt de poezie van Rilke (Neue Gedichte) en Dickinson in dit verband 'schijnlyriek'': het 'zingen' is geheel aangepast aan de plastiek, en de egocentriciteit maakte voor een zelf-vermomming plaats, waarachter de gevoelens zich verstopt hebben, als het ware in een 'achter-onderhoek van het heelal', zoals Marsman eens over Hendruk de Vries schreef.

Voorbeeld van zelf-vermomming:

Ah, Teneriffe! Retreating Mountain!
Purple of Ages pause for you,
Sunset reviews her Sapphire Regiment,
Day drops her red adieu!

Still, clad in you mail of ices,
Thigh of granite and thew of steel
Heedless, alike, of pomp or partng, 
Ah, Teneriffe! I'm kneeling still.
El Teide, grootste vulkaan op het eiland Tenerife. Dickinson is daar zelf nooit geweest. 
Het bijzondere van dit gedicht zit vooral in de laatste regel: I'm kneeling still. Vestdijk heeft het hier over prosternatie, dat is: ter aarde-werping. Er wordt gesuggereerd dat ze dat al steeds deed, maar het staat nergens. Het doet hem denken aan altaarstukken, waarbij de schilder zichzelf terzijde in aanbidding afbeeldde. 

Verder ziet hij veel kleine natuurgedichtjes, die alleen maar zuiver zintuiglijk-beeldend. Bijvoorbeeld dit: 

I taste a liquor never brewed -
From Tankards scooped in Pearl -
Not all the Frankfort Berries
Yield such an Alcohol!

Inebriate of air - am I -
And Debauchee of Dew -
Reeling - thro' endless summer days -
From inns of molten Blue -

When 'Landlords' turn the drunken Bee
Out of the Foxglove's door -
When Butterflies - renounce their 'drams'-
I shall but drink the more!

Till Seraphs swing their snowy Hats -
And Saints - to windows run -
To see the little Tippler
Leaning against the - Sun!

(Lastige woorden: Tankards scooped in pearl: paarlemoeren kroes; inebriate of air: dronken van lucht; inns of molten blue: herbergen van Hemels Blauw; 'Landlords': 'de Waard'; the Foxglove's door: de kruidendeur; 'drams': droesem. Vertaling: Louise van Santen.)

Nog enkele voorbeelden: een wervelwind ziet zij als handen die zich uit het stof vormen en de weg weggooien; bossen galopperen in de orkaan tot zij erbij neervallen. Als een luipaard springt de zonsondergang tegen de hemel op, en legt zich dan aan de voet van de horizon neer om te sterven. En het moet zo zijn dat de loeiende wind uit golvende oceanen bestaat.
'Het moet zo zijn dat de loeiende wind uit golvende oceanen bestaat.'
Maar het sterkst vindt Vestdijk Dickinson, als het descriptieve in haar natuurgedichten ondergeschikt is gemaakt aan een uit te beelden idee. Het gehalte aan filosofie neemt dan toe, maar nooit té, nergens hoogdravend.

To make a prairie it takes a clover
And one bee, -
One clover; and a bee,
And revery.
The revery alone will do
If bees are few.
Bijenkoningin op klaver
Vestdijk noemt dit gedicht Kantiaans: 'de menselijke geest is alleen voldoende om de objecten der buitenwereld te scheppen'.

5. Wat zeggen deze en andere gedichten ons over Emily Dickinson's gedachtewereld?
Ralph Waldo Emerson, transcendentalist. Met Thoreau oefende Emerson kritiek uit op 'de gedachteloze  conformiteit van de samenleving.' Elk persoon moet streven 'naar een oorspronkelijke verhouding met het universum.' Dickinson is bekend met dit transcendentalisme van haar dagen,dus met deze twee figuren. 
Ze staat sceptisch tegenover godsdienst. Ze gelooft wel, maar stelt haar eigen vrijheid daartegenover. Het bestaan van een hemel is onzeker, en de onsterfelijkheid wordt betwijfeld. 

I reason, earth is short, 
And anguish absolute.
And many hurt
But what of that?

I reason, we could die
The best vitality
Cannot excel decay;
But what of that?

I reason that in heaven
Somehow, it will be even,
Some new equation given;
But what of that?

Wel is er een een verlangen naar het levensmysterie, heimwee naar het bovenzinnelijk. Per definitie is dat onbereikbaar. Er is dus veel aandacht voor het Jenseits, wat voor onze tijd moeilijk navoelbaar is. Anderzijds geeft ze ook veel aandacht aan het Diesseits: ze zoekt de levensgeheimen op. Geen genre is haar vreemd, dus een enkele keer wordt ze didactisch, maar nooit vervelend-moraliserend. Ze heeft vooral aandacht voor de veranderingen in de tijd: hoe kan iets veranderen? En voor de antithese: hoe kan iets in zijn tegendeel verkeren?

Pain has an element of blank
It cannot recollect
When it began, or if it were
A day when it was not

It has no future but itsself
Its infinite realms contain
Its past, enlightened to perceive
New periods of pain.

6. Het psychologisch genre.
Vestdijk noemt de verzen die tot dit deel van haar werk behoren 'fijn-íntuïtief' en introspectief (dat laatste lijkt me nogal wiedes met 'psychologie'). 
Hij noemt het thema van de waarachtigheid, de echtheid. Wanneer weet je zeker, van jezelf of van een ander, dat er niet gesimuleerd wordt? Volgens Dickinson is dat pas in het lijden. 
Ze is pessimistisch over de mens, niet omdat hij slecht, maar omdat hij 'klein' is. 
Ook hier zijn weer prachtige voorbeelden van plastiek te vinden: bijvoorbeeld een zakenman die zo'n aard heeft, dat alleen een steen zich bij hem op zijn gemak voelt. 

Uitgebreid behandelt Vestdijk hier het gedicht Not with a club:

Not with a Club, the heart is Broken [knots]
Nor with a stone -
A Whip so small you could not see iet
I've known

To lash the Magic Creature
Till it fell,
Yet that Whip's Name
Too noble then to tell. 

Magnanimous a Bird
By Boy descried [bespeurd]
Singing unto the Stone
Of which it died -

Opvallend genoeg laat Vestdijk de laatste strofe hier weg; ik geef die voor de volledigheid:

Shame need not crouch [zich te bukken]
In such an Earth as Ours
Shame - stand erect - 
The Universe is yours. 

Vestdijk ziet in de doodgegooide vogel 'elke harde en onvermijdelijke levenservaring'. Wie of wat de gesel is, weet hij niet: misschien een teleurstellende liefdeservaring van ED. 

7. Naar aanleiding van de liefdespoëzie
Ik ga me steeds verder bekorten, het blog wordt al veel te lang. Niet, dat het niet meer boeit, maar het wordt zo te veel uitgesponnen. 
Ik wil wel vermelden welke gedichten Vestdijk noemt; ook welke hij het hoogtepunt vindt: dat is het gedicht I cannot live with you, waarvan Vestdijk alleen de slotstrofe citeert: 

So we must keep apart -
You there - I - here -\
With just the Door ajar
That Oceans are - and Prayer -
And that White Sustenance - [ vertaald als Leefstof, door Peter Verstegen}
Despair

Vestdijk vindt haar liefdespoëzie gesublimeerd, en ziet als hoofdgedachte bij Dickinson de verlatenheid en verworpenheid van al het individueel levende. 
Verdere behandelde gedichten in dit hoofdstuk: I'm wife, I've finished that, Heart, we will forget him, en I should not dare to leave my friend. (Prachtig!)

8. Waar ligt het kritisch punt
.... waarop men zou moeten beginnen Dickinson's kunst niet meer 'groot en belangrijk'  te vinden? Dat ligt volgens Vestdijk op de 'schoolmeesterstafel', en dat heeft puur te maken met onvolkomenheden in Dickinson's poëzie als interpunctie, onheldere rijmen, scheve zinnen. Maar eigenlijk telt dat voor Vestdijk niet.
Tot slot keert hij terug naar het enige portretje dat we van Emily Dickinson hebben. Ik schoot weer even in de lach bij een echte Vestdijkiaanse zin: 'Zij draagt het hoofd van een gemartelde hamadryade.'  [Bos- of boomnimf, ha!]
Een zin die er overigens weinig toe doet, in een verder interessant essay. Want Vestdijk was één van de eersten in Nederland die de waarde van Emily Dickinson inzag, en erover schreef. 

Bij het zoeken naar de juiste betekenis van de gedichten trof ik op internet aan het 
Emily Dickinson dictionary
Verder ontdekte ik het boek  Emily Dickinson, Verzamelde gedichten, met vertaling en commentaar van Peter Verstegen.
Ik mag me intussen de gelukkige eigenaar van dit boek noemen! Het is van 2011. Een eerste blik erin bewees me, hoeveel er sinds Vestdijk gestudeerd is op Dickinson! Zie ook de Emily Dickinson Encyclopedie.
Boven en onder: Peter Verstegen; oven op de Manuscripta, jaarlijks festival voor het boekenvak. Verstegen is een bekend vertaler.

Simon Vestdijk achter zijn Remington, waaraan één letter (de r?) ontbrak. Overigens zette hij altijd de stofzuiger aan als hij zat te schrijven, zodat andere hem niet stoorden.


Dit boekje met vertalingen van Vestdijk is ergens in de negentiger jaren verschenen. Ik heb het maar laten lopen, omdat ik die prachtige uitgave van Verstegen nu al heb.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten