Boek met kenmerken van de Verlichting, op filosofisch, historisch en maatschappelijk vlak.
Boekomslag
Auteur Rienk Vermij, professor geschiedenis en wetenschapsgeschiedenis, Utrecht en Oklahoma.
Spinoza 1632-1677; God en natuur zijn hetzelfde. De kerk moet zich buiten de politiek houden. In zijn Theologisch Politiek Traktaat pleitte hij voor volledige vrijheid van meningsuiting (tolerantie) en godsdienstvrijheid.
Vermij wil de Verlichting vooral zien als historisch fenomeen, en onderscheidt twee belangrijke langetermijn-ontwikkelingen:
1. Overgang van morele gemeenschap naar een politiek samenwerkingsverband
2. Groei van de staatsmacht, ten koste van die van de kerk.
2. Wat voorafging: de confessionele samenleving van de 16e en 17e eeuw.
Omverwerping van het katholieke kader door Luther. In 1530 was er de zogenaamde Augsburgse Confessie: de door Melanchton opgestelde reformatorische geloofsbelijdenis, die in dat jaar werd voorgelezen aan Karel V.
Mensen als Macchiavelli en Bodin spraken zich uit over de positie van de vorst, die gelegitimeerd werd als een uitdrukking van de morele en sacrale orde in het universum. Het koningschap was door God ingesteld (Bossuet). Bodin stelde dat de soevereiniteit van de vorst een absoluut karakter had.
Niccolò Macchiavelli; grondlegger moderne politieke wetenschappen, 1469-1527. Hoofdwerk: De Vorst. Propageerde 'Realpolitik', zonder enig godsdienstig of levensbeschouwelijk voorbehoud of uitgangspunt.
Bossuet: bestreed Spinoza.
Jean Bodin: introduceerde het soevereiniteitsbegrip.
De kerk bemoeide zich dus in het verleden intensief met geloofsleven en met onderdanen. Iemand als Coornhert sprak zich daar al tegen uit, hij bestreed de gangbare opvatting dat de waarheid iets absoluuts was.
Dirck Volckertsz. Coornhert, 1522-1590; religieus humanist. Verdraagzaamheid belangrijke deugd.
Europees gezien waren republieken het meest verdraagzaam, dus Holland en Venetië.
Bijdragen aan de discussie leverden onder meer Hobbes en Spinoza.
Thomas Hobbes, 1588-1679. Engels filosoof. Stond weliswaar absolutisme voor, maar niet gelegitimeerd vanuit God. Gezag van de vorst wordt uitsluitend afgeleid van de natuur.
3. De crisis van het Europese bewustzijn, 1680-1715.
Tot 1680 waren er vooral absolutistische vorsten in Europa, nadien veranderde dat.
Van groot belang was het falend bewind van de Zonnekoning, Lodewijk XIV.
Zonnekoning, Louis XIV, 1638-1715. Zeer oorlogszuchtig heerser, voerde alles bij elkaar zo'n vijftig jaar oorlog, wat zijn volk aan de rand van de afgrond bracht. Dat, en zijn vervolging van de hugenoten (na de herroeping van het Edict van Nantes, dat protestanten godsdienstvrijheid had gegeven) leidde dot een grote afkeer van het absolutisme. Hugenoten waren veelal zeer vakbekwaam en goed opgeleid, juist die mensen joeg de koning weg.
In Engeland vond juist een positieve ontwikkeling plaats: de zogenaamde Glorious Revolution, van 1688. Het was de Roemrijke Omwenteling, toen Stadhouder Willem III de macht overnam en ging regeren met Mary Stuart.
William and Mary.
Het parlement kreeg onder William en Mary een officieel aandeel in de regering. De koning regeert op grond van dit verdrag met het volk, niet op een door God gegeven gezag. De Anglicaanse kerk was weliswaar staatskerk, maar protestanten mochten hun geloof uitoefenen.
Denkers waren
Pierre Bayle, Frans filosoof, 1647-1706. Bestreed bijgeloof; stond volledige secularisatie voor.
John Locke, 1632-1704; de mens is geboren als tabula rasa. Locke staat constitutionele democratie voor.
4. Structurele veranderingen.
De nauurwetenschap ging een steeds grotere rol spelen, en had zich losgemaakt van het gezag van de kerk. Het wereldbeeld werd langzamerhand rationeler. Wiskundig redeneren moest het interpreteren van de werkelijkheid leiden.
Spectatoriale geschriften zorgden voor verspreiding van allerlei vormen van kennis. Deugd en moraal werden onderzocht, niet langer onder auspiciën van de kerk alleen. Kritisch onderzoek nam toe.
Engels tijdschrift, type Spectator (Tatler= Babbelaar)
18e eeuwse Hollandsche Spectator.
5. De republiek der letteren in de 18e eeuw.
De term is afkomstig van Erasmus, die er een internationale, selecte kring van geleerden mee aanduidde, die in het Latijn met elkaar correspondeerde, en een erudiete cultuur onderhield.
Erasmus, ca. 1466-1536; onderhield met vrienden republiek der letteren. Het ging Erasmus vooral om het christelijke humanisme.
In de 18e eeuw betekende dit het omgaan van denkers en schrijvers met elkaar op voet van gelijkheid in het rijk van de geest, samen verantwoordelijk voor de publieke zaak.
Zwaartepunt lag eerst in Holland, later in Parijs.
Het boekenbedrijf expandeerde in deze tijd enorm, zodat sommige schrijvers zelfs van de pen konden leven. Voltaire bijvoorbeeld verwierf internationale faam, en mobiliseerde de publieke opinie.
Voltaire, 1694-1778. Voortrekker van de Verlichting, voorvechter van de mensenrechten. Werd tijdens zijn leven steeds cynischer en sceptischer tegenover God, maar bleef gelovig. Veroordeelde de slavernij in Candide, maar schreef ook omstreden dingen over dit onderwerp (bijvoorbeeld dat degenen die hun eigen kinderen als slaaf verhandelen niet beter verdienen.)
Ook Diderot had grote invloed.
Denis Diderot, 11713-1784
Hoofdwerk van Diderot, de Encyclopédie. Vrijheid van meningsuiting en godsdienst stond hem voor ogen. De encyclopedie moest iedere tak van menselijke kennis omvatten. Op een zeker moment kreeg Diderot de Jezuïeten tegen zich, die onchristelijke elementen in de encyclopedie meenden te ontdekken.
De gedachten verbreidden zich middels de Parijse salons, die door dames van de aristocratie georganiseerd werden. Het publiek nam kennis van de nieuwe ideeën deels door publieke uitgaven, maar ook door schotschriften of handgeschreven werkjes. Er was nog steeds lange tijd censuur. Het proza won aan populariteit, denk vooral aan reisverhalen, bijvoorbeeld Gulliver's Travels van Jonathan Swift.
De oorspronkelijke titel is veel uitgebreider; maar Gulliver's Travels zat in dit boek. Het was overigens een satire op het genre van de reisverhalen. 1726.
Jonathan Swift, 1667-1745.
Genootschappen om de filosofische geest te verspreiden waren de Vrijmetselaars, en de zogenaamde Illuminaten. De Illuminiaten zijn van Duitse oorsprong, en wilden elke heerschappij van mens over mens helpen uitbannen. Vrijmetselaars en Illuminaten waren geheime genootschappen.
Ook het koffiehuis hielp bij de democratisering van de ideeën.
6. Filosofie en wetenschap.
De principes van de natuurwetenschap werden ook toepasbaar geacht op andere gebieden. Er waren veel lekenfilosofen. het wordt wel de 'siècle philosophique' genoemd door de vloed aan literatuur.
Het verhaal moest leesbaar zijn. Le philosophe ignorant van Voltaire bestond daarom niet uit stellingen, maar uit twijfels. men concentreerde zich op concrete problemen.
De overheid stimuleerde het natuurwetenschappelijk onderzoek door middel van instrumenten en leerboeken. Dat onderzoek ging trouwens vaak over in morele vraagstukken. Was het bijvoorbeeld geen ijdelheid van de mens de aarde als middelpunt van de wereld te zien?
Onderzoekers waren trouwens soms nog heel gelovig, Linneaus bijvoorbeeld had een traditioneel godsbeeld.
Carolus Linnaeus, Zweeds botanicus, 1707-1778; Schreef de Species Plantarus.
Hoofdwerk Linnaeus.
Scheuchzer deed alomvattend onderzoek naar fossielen om de zondvloed te bewijzen.
Pagina uit het Herbarium Diluvianum van Scheuchzer.
Scheuchzer.
Toch was de christelijke leer geen grondslag meer, en de kerkelijke moraal werd nogal eens aan de kaak gesteld. Vooral de seksuele moraal. Mandeville bijvoorbeeld oordeelde de christelijke soberheid als slecht.
Mandeville. 'De mens laat zich leiden door eigenbelang, dat is geen keuze, maar een gegeven.'
Helvetius vond dat ware deugden en ondeugden een respectievelijke positieve en negatieve bijdragen leverden aan het algemeen belang.
Helvetius: de staat dient naar het geluk van zo veel mogelijk mensen te streven.
Met andere woorden: de moraal kwam in dienst van menselijk welzijn en geluk, in tegenstelling tot de christelijke tijd, toen het zondig was tegenover kerk en god.
Ook de geschiedenis bloeide, al betrof het vak in de 18e eeuw vooral literatuur, verhalen vertellen, in plaats van wetenschap. Een uitzondering vormde Gibbon, met een omvangrijk boek over de ondergang van het Romeinse Rijk.
Edward Gibbon, met zijn Decline and Fall of the Roman Empire leverde hij het eerste echte historische werk af.
Voltaires belangrijkste geschiedkundige werk was Essai sur les moeurs et l'esprit des nations; het ging hem hierbij vooral om de ontwikkeling van de 'esprit humain'.
De esthetica deed de roman meer in aanzien stijgen. Jean Jacques Rousseau vond, dat beschaving verwording van de ware menselijkheid meebracht. Hij prees juist de 'natuurlijke verhoudingen.'
Jean Jacques Rousseau; met zijn liefde voor de natuur stond hij aan het begin van de Romantiek.
Rameau leverde een esthetiek voor de muziek.
Jean Philippe Rameau, schreef diverse werken over muzikale esthetica.
Winckelman deed dat voor de kunstgeschiedenis. Burke leerde dat we via 'het schone' ook een ingang naar eerbied voor de Schepper konden vinden.
Johann Winckelman, grondlegger archeologie.
Edmond Burke, kwam met het idee van het sublieme.
7. De verlichte staat. Om te mogen regeren werd het langzamerhand minder belangrijk of men van hoge afkomst was, dan dat men goed onderlegd was.
Vorsten kregen zelf verlichte denkbeelden; zo schafte Frederik II van Pruisen de tortuur af.
Frederik II van Pruisen; schafte marteling af.
Regeren moest voortaan zo veel mogelijk in overeenstemming zijn met de natuurlijke orde. Dezelfde Frederik II noemde zich 'de eerste dienaar van de staat.'
De zogenaamde 'cameralisten' wilden de volks-welvaart bevorderen. Cameralisten propageerden maatschappijhervorming. Johann Heinrich Gottlob von Justi (geen afbeelding) schreef het eerste systematische document over financiële wetenschap.
Geschrift van Justi.
Adam Smith werd 'de vader van de moderne economie.'
Adam Smith, maakte van de economie als eerste een echte wetenschap.
Staatsrechtgeleerden wilden een rationeel bestuur, waarbij alle burgers gelijk waren.
Cesare Beccaria stelde, dat het gedrag van burgers niet simpelweg moreel beoordeeld moest worden, maar dat alleen strafbaar moest worden gesteld wat de gemeenschap schaadt.
Cesare Beccaria, Over misdaden en straffen, 1764.
8. Problemen van kerk en staat.
De kerk werd langzamerhand de ondergeschikte van de staat, maar bleef nog wel belangrijk. Ze was staatskerk in protestantse landen.
Dopen, trouwen en begraven lag nog lang bij de kerk; ook het onderwijs. Volgens velen werd de publieke moraal nog lang door de kerk gedicteerd.
In Frankrijk was de katholieke kerk staatskerk. Hugenoten werden vervolgd, maar ook de jansenisten. Langzamerhand kwam er meer sympathie voor de jansenisten, veel opperste gerechtshoven hadden jansenistische sympathieën. In 1787 kwam er een eind aan de hugenotenvervolging met het Edict van Tolerantie. Vanaf dat jaar konden er ook buiten de kerk huwelijken worden gesloten. Ook voor de jansenisten kwam er een schikking met de kerk.
Ook in andere landen kwam de erkenning dat dwang niet het middel was. Oostenrijk erkende de protestantse gemeenschappen in Hongarije.
In protestantse landen was men over het algemeen wat soepeler, omdat men daar gewetensvrijheid voorstond.. Ook de Anglicaanse kerk stond verscheidenheid van geloven voor.
In Portugal zette Pombal de Jezuïeten het land uit. Tolerantie werd steeds meer gemeengoed.
Pombal, van Portugal; zette de jezuïeten het land uit.
9. Kerk en godsdienst tijdens de Verlichting.
Een nieuw elan van de kerkgenootschappen sprak uit de zending; de kerk sprak zich ook uit tegen de slavernij. Geloof werd door velen anders ingevuld.
Natuurlijke religie bloeide op: geloof werd niet verkregen op gezag van priesters, maar door natuurlijk inzicht. Radicale geluiden gingen ondergronds, bijvoorbeeld dat Mozes, Christus en Mohammed bedriegers waren (Traité des trois Imposteurs.)
Bij de protestanten werd het geloof steeds meer een privé-aangelegenheid, innerlijke overtuiging, daar ging het om (piëtisme). Plichtsbetrachting en dienstbaarheid staan voorop. De ideale christen was vredelievend en verdraagzaam.
Dergelijke veranderingen voltrokken zich in de katholieke kerk langzamer. Rituelen en heiligen kregen vaak meer aandacht dan geloofswaarheden.
De opkomst van de fysico-theologie betoogde dat de kerkelijke leer in overeenstemming was met de rede en de bevindingen van het natuuronderzoek. De harmonie van de wereld zou in overeenstemming zijn met het plan van God als wijze schepper. Maar de aardbeving van Lissabon was voor Voltaire een bewijs dat de theorie mank ging.
1755, Lissabon brandt; tsunami dringt de Taag op.
10. De verlichte burger.
De burger ging zich verantwoordelijk tonen voor zaken die voorheen aan de vorst en de elite werden overgelaten. De welvaart van het land stond voorop, de politiek diende gericht te zijn op nut en welvaart. Het gezinsleven kwam meer centraal, dat volgens verlichte regels moest worden geleid.
'Patriottisme' was het verzamelbegrip van verantwoordelijkheidsbesef voor zaken die eerder regeringszaak waren. Genootschappen legden zich toe op verbreding van nuttige kennis en verlichte waarden. In 1784 werd de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen opgericht.
Economie werd als hoofdtaak gezien, in Engeland en Schotland werd geprobeerd de agrarische sector op wetenschappelijke wijze te rationaliseren. Ook vele nuttige uitvindingen werden gepropageerd, bij voorbeeld koepokkeninenting en bliksemafleiders.
Formeel onderwijs werd steeds belangrijker, Realschulen verschenen, die in plaats van Latijn nuttige kennis brachten. Rousseaus Emile ou de l'éducation werd druk bediscussieerd. Het nog onbedorven kind moest zich ongestoord kunnen ontwikkelen.
Patriottistische staatsburgers sloten zich meestal aan bij de hervormingsprogramma's van de verlichte vorsten, de belangen liepen parallel. Traditionele privileges werden afgeschaft, bijvoorbeeld gildes, en de adel. Hervorming grootgrondbezit en systeem van herendiensten. De hervormingen kwamen vooral mannen ten goede met een bepaalde welstand.
De meeste filosofen wilden een sterke vorst, hervorming van bovenaf was het eenvoudigste. Montesquieu was de belangrijkste staatshervormer, met zijn De L'Esprit des lois.
Charles de Montesquieu, 1689-1755. heel belangrijk Verlicht denker.
Van Rousseau kwam het idee van het 'maatschappelijk verdrag' , wat inhield, dat het volk in alles soeverein was, maar dat de afzonderlijke burgers zich verplichtten zich te onderwerpen aan de 'algemene wil.'
Filosofen dienden zich terughoudend op te stellen in zaken van buitenlandse politiek en oorlog en vrede. Sympathie toonden ze wel voor bijvoorbeeld de Amerikaanse Vrijheidsoorlog, waarbij kolonisten zich van meet af aan beriepen op universele mensenrechten. Ook de Franse Revolutie kende veel verlicht gedachtegoed, maar was ook erg gedreven door haat.
11. Triomf en nederlaag van de Verlichting.
Het enthousiasme drong weliswaar ver door, in bestuur, religie en samenleving, maar was vooral een zaak van de beter opgeleiden. Tegenbewegingen kwamen ook voort uit de maatschappij, omdat sommige maatregelen te overhaast werden genomen. In Denemarken moest minister Struensee zijn overmatige ijver bekopen met de dood.
Struensee; voerde feitelijk alleenheerschappij; gaf godsdienstvrijheid en vrijheid van drukpers. Maar kreeg veel verzet vooral in hofkringen. Hij werd in 1772 veroordeeld en onthoofd.
Bij het psalmenoproer (na invoering nieuwe psalmberijming) te Maassluis werd geen rekening gehouden met de flexibiliteit van mensen. Conservatieve geestelijken schilderden verlichte denkers af als handlangers van Satan. Er kwam een nieuwe politieke stroming op: het conservatisme.
Conclusie
Bespreking van de historische betekenis van de Verlichting en de relevantie voor onze tijd. Het denken in termen van nut en redelijkheid kan nooit de hele werkelijkheid omvatten, zoals de Romantiek liet zien met haar waardering voor droom, mystiek, traditie en religie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten