dinsdag 12 april 2016

De Vreemdeling, Albert Camus, 1942.

Aanleiding om dit 'oudje' van Camus weer eens ter hand te nemen, was het boek Moussa, of de dood van een Arabier, van Kamel Daoud. De twee boeken horen sinds het verschijnen voorgoed als tweeluik bij elkaar. Daoud schrijft het stuk dat Camus als 'koloniaal'  liet liggen: Door het boek van Daoud blijft 'de Arabier' uit Camus' boek blijft niet langer een anoniem persoon, maar wordt een mens met een eigen geschiedenis.
Kamel Daoud

Het was voor mij een feest om de zinnen van Camus (weliswaar in vertaling, maar toch) te lezen. De ongelooflijke vervreemding die Meursault kenmerkt brengt hij met heerlijk heldere zinnen in kaart. Het zonlicht spat er hier en daar van af. Over emoties kan hij niet zoveel zeggen: hij wil het lichaam van zijn dode moeder niet meer zien, zegt 'nee' als zijn geliefde vraagt of hij van haar houdt. Op alles reageert hij met grote afstandelijkheid; onverschilligheid, zeggen sommigen.
Hij vermoordt inderdaad een Arabier, en het kon niet zinlozer zijn dan zoals dit ging: hij is meegegaan met een 'vriend' die zelf niet deugt, maar die hij toch een plezier wil doen; de hitte van de zon heeft voor een groot deel zijn daad van halve verstandsverbijstering veroorzaakt, het was een daad die ook nog met een beroep op zelfverdediging ten dele gerechtvaardigd had kunnen worden (wat hij niet doet.).
Albert Camus 1913-1960; ontving de Nobelprijs voor literatuur, en kwam 3 jaar later om bij een auto-ongeluk.
De Vreemdeling vertelt eerst de gebeurtenissen tot en met de moord, het tweede deel gaat helemaal over de rechtspraak en het vonnis van Meursault. Alles overkomt hem. Hij hecht vrijwel nergens belang aan. Al geniet hij van de natuur, van zijn zintuigen, van zijn vriendin.

Echt tot leven komt Meursault pas, als de aalmoezenier in de gevangenis hem tot een bekentenis wil dwingen die getuigt van een verlangen naar het eeuwige leven. Dan breekt hij los in woede, Hij schreeuwt de priester toe:  'Hij zag er immers zo zeker uit, niet? Maar toch woog geen van zijn zekerheden op tegen één vrouwenhaar. Hij was niet eens zeker dat hij leefde, want hij leefde als een gestorvene. Het leek alsof ik lege handen had. Maar ik was zeker van mijzelf, zeker van alles, zekerder dan hij, zeker van mijn leven en van een dood die komen ging. (....) Door een bepaalde handeling te verrichten had ik andere nagelaten. Maar wat dan nog? (....) Niets, niets was van belang, en ik wist waarom niet.'

Daoud (of de een of andere criticus) noemde geloof ik L'étranger ergens het vehikel voor Camus' filosofie.  Ik moet dat beamen, zeker in vergelijking met het boek Moussa. Maar ik blijf het boek er niet minder prachtig door vinden!
Camus en Sartre hoorden aanvankelijk bij elkaar, met hun existenitialisme. Camus scheidde zich daarvan later af, met zijn absurdisme.
Gedachten over de doodstraf heeft hij ook vaker geuit: het was voor hem de staatsvorm van moord, de ergst denkbare misdaad.

Het symbool bij uitstek voor de zinloosheid van het bestaan is Sisyphus. Hierover schreef Camus ook een essay.
 Sisyphus. 
Le mythe de Sisyphus, over de zinloosheid van het bestaan, van Camus
Jean Paul Sartre, 1905-1980; de man van het existenitalisme, waarvan Camus zich losmaakte.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten