dinsdag 22 november 2022

Niels Lyhne, Jens Peter Jacobsen, 2014 (1880)

Boekomslag.
In Briefe an einen jungen Dichter schrijft Rainer Maria Rilke dat hij twee boeken niet kan missen: de Bijbel en het verzameld werk van Jens Peter Jacobsen. Nu is er een nieuwe vertaling van Jacobsens belangrijkste roman, Niels Lyhne.
Maar niet alleen Rilke bewonderde Jacobsen, ook nog een trits andere groten, van Thomas Mann tot Sigmund Freud, zongen in dit koor. 
Door deze commentaren kwam ook ik op dit boek. Het stond al een tijdje op mijn verlanglijstje. Nu ik er eindelijk aan toekwam, was ik zo verrast, dat ik het tweemaal achter elkaar gelezen heb.
Het boek is vooral heel poëtisch. Het is ook van een prachtige dromerigheid, geeft geweldige natuurbeschrijvingen. Aan de andere kant is het realistisch, hard zelfs. Jacobsen windt er geen doekjes om, en laat het leven zien zo hard als het soms is. Met trouwens een fijne neus voor de psychologie.
Een voorbeeld daarvan is als huisleraar Bigum zijn liefde verklaart aan Edele, Niels' zingende tante. Ze wijst de man af met de woorden: 
'Ik ben niet beledigd door uw liefde, maar ik veroordeel haar. U hebt gedaan wat menig ander doet. Je sluit je ogen voor het werkelijke leven, je wilt het nee dat tegen je wensen ingaat, je wilt de diepe afgrond vergeten die er blijkt te bestaan tussen je verlangen en dat waar je naar verlangt.'

Niels is een dichter, een dromer, een idealist. Zoon van een dromerige moeder, en een zakelijke vader.
Pas aan het eind van Niels' leven vertoont hij enige gelijkenis met zijn vader, namelijk als hij hard werkt in de landbouw, en tevreden is met het werk dat uit zijn lichamelijke inspanning is voortgekomen.
Rilke beval de jonge dichter Niels Lyhne zeer aan. 
Niels heeft vanaf zijn jeugd een vriend, Erik. Die wordt beeldhouwer, en Niels en hij delen de inspiratie. Al wordt Erik nooit een briljant beeldhouwer, zijn talent blijft klein. Niels handhaaft tegenover Erike zijn ideaal van vriendschap tot het einde toe. Al wordt hij wel verliefd op Eriks vrouw. 
Breed uitgemeten worden Niels' relaties met zijn moeder, met zijn tante Edele, mevrouw Boye, zijn nichtje Fennimore, en met zijn zeer jonge echtgenote. Gerda.
Zijn moeder is van grote invloed op zijn karakter en zijn verdere leven.
Maar eerst is daar de episode met Edele, die overeenkomsten heeft in haar karakter met Niels, omdat ze niet begrepen wordt door de boerse, zakelijke omgeving van de plaats waar ze wonen. Edele sterft aan tbc, waaraan ze al leed toen ze bij Niels' familie in huis kwam. Niels voelt zich zo godverlaten, dat hij op dat moment God afzweert. 'Met zijn geloof had hij het wonder niet uit de hemel kunnen halen, geen God had op zijn roepen geantwoord, de dood was, als was er geen geweldige muur van gebeden als afweer naar de hemel gebouwd, zonder te stoppen op zijn buit afgestapt.' (p. 51)
Jacobsen leest voor in de literaire kring " De Moderne Doorbraak".
 Tekening Erik Henningsen.
De volgende belangrijk vrouw in Niels' leven is mevrouw Boye. Zij poseert voor vriend Erik, zij is wat ouder dan Niels, maar nog steeds erg mooi. Er ontstaat een vriendschappelijk soort liefde tussen hen, zeer betekenisvol voor Niels. Een prachtige scène in deze episode is, als mevrouw Boye in een schommelstoel zit, en Niels de stoel langzaam, maar steeds nadrukkelijker in beweging brengt.
Deze liefde loopt stuk, omdat Niels met zijn zieke moeder naar het buitenland gaat en niets van zich laat horen. De moeder sterft ver van Denemarken. Als Niels terugkeert is mevrouw Boye weg, getrouwd met een ander - iemand uit het gehate, oppervlakkige milieu. 
Dat komt hard aan bij Niels, omdat hij zo vol dromen zat: 
'Mensen kunnen heel verschillend zijn, maar hun dromen zijn dat niet, want de drie of vier dingen die zij begeren, laten ze zich in hun droom geven, min of meer vlug, min of meer volledig, maar ze krijgen ze altijd, allemaal, er is immers niemand die in zijn droom in ernst met lege handen achterblijft. Daarom ontdekt niemand zichzelf in zijn dromen, wordt zich daar nooit bewust van zijn eigenaardigheden, want de droom weet er niets van hoe het je volstaat om de schat te vinden, hoe je die loslaat als je hem verliest, hoe je verzadigd wordt als je geniet, waarheen je je wendt als je gemis voelt.'
Jacobsen werd onder anderen door Flaubert beïnvloed. 
De volgende vrouw in zijn leven is Fennemore, zijn nichtje. Zij trouwt met Erik, beiden uit liefde. Jacobsen beschrijft heel mooi, hoe het huwelijk ten onder gaat aan... ja, aan wat precies? Erika bewaakt Fennemores waardigheid niet goed, ze laten zich beiden te veel gaan. Een paar bladzijden later wordt dat iets duidelijker, als Fennemore zichzelf een hoer noemt.
Erik raakt aan lagerwal, gaat drinken en verkeert met lui van lager allooi. Niels en Fennemore groeien naar elkaar toe, er ontstaat weer een prachtige vriendschap/liefde, vol van idealen.
Dan bereikt Fennemore een telegram dat haar man Erik is omgekomen. Op slag voelt zij zich weer een slechte vrouw, de hoer, degene die ontrouw was. Deze verandering in haar wordt indrukwekkend beschreven, het is of de duivel in haar is gevaren. Ze zit vol zelfbeschuldigingen. Uiteraard moet Niels het veld ruimen.
Niels zwerft eenzaam rond in het buitenland, keert terug om het landgoed van zijn vader te beheren. Hij gaat keihard werken, in plaats van idealiseren en dichten.
Hij wordt verliefd op een jong meisje, Gerda, ze is pas zeventien. Ze krijgen toestemming om te trouwen, het is een prachtig huwelijk, waaruit ook een kind voortkomt, een jongetje,
Helaas, ook Gerda wordt ziek.... En zoals Niels in het begin, bij Edeles dood, God heeft afgezworen, zo keert Gerda juist terug naar het geloof van haar jeugd. Ze sterft in de volle overtuiging van haar opgang naar God, en met de troost van Zijn liefde. Op haar stervende gezicht kan Niels zien dat ze al helemaal los is van hem...
Ten slotte sterft ook het jongetje, en Niels gaat het leger in, de oorlog in. Hij raakt zwaargewond, een scherf in zijn longen. Zich op zijn sterfbed alsnog tot God bekeren, dat kan hij niet. Hij houdt zijn atheïsme vol, en sterft eenzaam. 'Het zou zo goed zijn geweest om een God te hebben om tegen te klagen en te bidden. (...)
Eindelijk stierf hij toen zijn dood, de moeilijke dood.'

Met deze samenvatting laat ik niets zien van de grote taalvirtuositeit, van het meeslepende van de beelden, de gedachterijkdom...
 
Jens Peter Jacobsen (1847–1885) 
Foto van schilderij. 
Zie ook DEZE SITE. 
Hieruit:
'Naast Jacobsens scherpe psychologische inzicht worden zijn romans gekenmerkt door zijn buitengewoon poëtische stijl; in verfijnd woordgebruik beschrijft hij observaties van veelzeggende details. Zijn stijl zou met die van Gustave Flaubert vergeleken kunnen worden, met name in Flauberts roman Madame Bovary (1857). De moeder van Niels Lyhne deelt bovendien met Bovary haar hartstocht voor romantische literatuur. Ze laat zich graag meevoeren door poëzie waarin meisjes worden bezongen die mannen tot grootse ideeën inspireren. Waarom zou zij niet zo’n meisje kunnen zijn? vraagt ze zich af.
De hoop die uit deze vraag spreekt is typerend voor Jacobsens proza, dat een melancholieke, maar nietsontziende blik op de werkelijkheid biedt. Hoop is een sentiment dat steeds terugkeert, maar dat vaak tevergeefs blijkt. De alledaagse werkelijkheid is hard. Het huwelijk van de moeder van Niels Lyhne zorgt voor teleurstelling en verbittering. Anders dan bij Bovary, bestaat haar enige ontrouw eruit dat zij tegen de wil van haar echtgenoot de verbeelding van Niels blijft prikkelen met sprookjes en fantasieverhalen. Literatuur en poëzie brengen troost in het eentonige leven op het land, maar vormen ook de bron van onwerkelijke dromen.'

(...)
Thomas Mann was, evenals Rilke en Freud, ook een groot bewonderaar van het werk van Jens Peter Jacobson, in het bijzonder van Niels Lyhne.
“Mann koesterde grote bewondering voor zijn roman Niels Lyhne (1880), die een tijdlang fungeerde als hét cultboek van de melancholische, door decadentie en verval gefascineerde generatie van het Fin de siècle. (…) Niet alleen vond Mann in Niels Lyhne een literair-verhalend stijlmodel, maar ook het boeiende thema van het zoeken van een ‘thuis’ en het onderdrukken van impulsen in het geordende dagelijks leven vonden bij Mann weerklank. 
Natuurlijk is het een zeer eind negentiende-eeuws boek. Jacobsens Niels Lyhne is atheïst, discussieert over hoe een religie-loze samenleving eruit zou zien en hij zet zich af tegen de burgerlijke waarden. Af en toe kan je overeenkomsten zien met de iets later schrijvende Couperus, en de toon van Jacobsen heeft soms ook even klank en kleur die herinnert aan Rilke. Tevens mag de nieuwe vertaling – de vorige stamde uit de jaren veertig – geprezen worden. Vertaalster Annelies van Hees zet af en toe een passend smakende ouwelijke term in: ’tamme godszegen’ bijvoorbeeld.
In het laatste kwart verwordt het verhaal tot een soort half omgedraaide jobs- geschiedenis, ware het niet dat Niels Lyhne atheïst is en (net aan) blijft. De boodschap lijkt: al het geluk is tijdelijk. En iets minder nadrukkelijk: misschien is al het ongeluk dat ook.'

Geen opmerkingen:

Een reactie posten