maandag 17 juli 2023

Onafhankelijke mensen, Halldor Laxness, 1934-1935, (2002)

 
Uitgave van De Geus, 2002.
De vertaling is van Marcel Otten.
Oorspronkelijke uitgave in het IJsland: 1935.
Laxness ontving voor dit boek de Nobelprijs voor de literatuur, in 1955.
Ton en ik hebben dit boek weer aan elkaar voorgelezen na tafel. Het was verschrikkelijk leuk!
We lazen elk uit een eigen vertaling: hij uit bovenstaande, vertaald door Marcel Otten. 

Vertaler Marcel Otten, foto Michael Kienitz
In het nawoord vertelt Otten dat hij bij zijn vertaling gebruik heeft gemaakt van de Duitse vertaling van Bruno Kress uit 1968. Hij legt ook uit waarom het vertalen zo moeilijk was: het IJslands heeft nauwelijks veranderingen ondergaan sinds de Middeleeuwen. Zie ook verderop. 
Bruno Kress blijkt bij navraag een heel groot kenner te zijn, hij was filoloog en hoogleraar IJslands en schreef onder andere een IJslandse grammatica. Zijn uitgave van dit boek van Laxness kreeg als titel Sein eigener Herr. 
Duitse uitgave, vertaling hoogleraar IJslands Bruno Kress.
Ton gebruikte dus de moderne uitgave, de vertaling van 2002 van Marcel Otten, ik gebruikte een geautoriseerde vertaling van Mejuffrouw Annie Posthumus. 
Annie Posthumus,1881-1964
Aan de verwerving van deze uitgave zit nog wel een leuk verhaal vast: we troffen een drietal boeken op de Deventer boekenmarkt. Geïllustreerd door Anton Pieck!
Deze dus, waaronder Vrije Mannen, hetzelfde boek met weer een andere titel!
De vertalingen van Posthumus en Otten weken nu en dan flink af! Vooral was duidelijk dat Annie Posthumus de taal hier en daar flink kuiste. Ook waren er vaak stukken weg, vooral stukken poëzie. Posthumus vertaalde overigens uit het Deens, niet uit het IJslands!
Desondanks vond ik een vertaling die duidelijk 'minder modern gemaakt' was, ook wel erg leuk! 
Boekomslag van het oude boek.
In zijn nawoord vermeldt Otten, dat het IJslands een erg lastige taal is. Het is de enige taal ter wereld die sinds de Middeleeuwen geen noemenswaardige veranderingen heeft ondergaan. Buiten dat noemt hij Laxness een taalinnovator, wat het vertalen ook voor lastige opgaven stelt.
Otten vertaalt de plaatsnamen, Posthumus niet.  Raudsmyri wordt bij voorbeeld Buitenroodmoeras. 
Grettir, hoofdpersoon uit een van de belangrijkste IJslandse saga's. Bjartur citeert hier graag uit. Het is een vast onderdeel van zijn culturele bagage. 
Als hij op een nacht niet naar huis kan, vanwege het weer, citeert hij de hele nacht uit de oude epen, en draait om de zoveel verzen zijn steen (hoofdkussen) om. Zo overleeft hij de sneeuwstorm. 

De roman met de oorspronkelijke titel Sjálfstaetz Fölk, ontving de Nobelprijs voor Literatuur in 1955. Verschijningsdatum in IJsland was 1934-1935.

Aanvankelijk werd Laxness verguisd om deze roman in IJsland. Men zag hem aan voor communist, en laakte zijn voorstelling van zaken van de verschrikkelijke armoede van de keuterboertjes op IJsland. Laxness maakte een einde aan een mythe van zelfredzaamheid van schapenboeren.
Ingang van een IJslands graszodenhuis dat overeenkomt met de beschrijving van Sumarhus / Zomerhuizen 
Het boek heeft als hoofdpersoon Bart van Zomerhuizen, Bjartur. Hij is een doodarme schapenboer, die tot elke prijs zelfstandig wil zijn. Hoe sympathiek ook, hij gaat daarbij wat betreft zijn naasten, vrouwen en kinderen, door roeien en ruiten. De koe die ten minste melk verschaft, wordt geslacht. 
IJslands schaap met lam.
Zijn schapen zijn Bjarts (of Bjarturs) álles. Daarvoor moet de koe ook weg. 
Zijn adoptiefdochter wordt weggejaagd als ze zwanger blijkt. Over het verlies van zijn kinderen – het jongetje Helgi loopt weg van huis en komt om in een sneeuwstorm; veel later ontdekt Bjartur het lijkje, het kind is in een ravijn gevallen – rept hij met geen woord.
Hij roept de sympathie van de lezer op om zijn trots en kracht, tegelijk alle medelijden met vooral Asta Solilla, zijn ‘levensbloem’. Zij is de dochter van zijn eerste vrouw, hij heeft haar aangenomen. Maar zoals al beschreven, later verstoten.
 
Hooien in IJsland, 1907.
Het boek volgt ook de politieke en sociale ontwikkelingen op IJsland. De verbruiksvereniging, de koopmansstand, het Alting (parlement) en de bergkoning.
Geesten en spoken spelen een rol, al is Bjartur daar wars van. Zij moeten de vele verliezen verklaren, de dood van de kinderen, de schapenziektes.
Bjartur heeft een grote liefde voor de oude IJslandse sagen. Die kent hij uit het hoofd. Hij maakt ook graag zelf ingewikkelde rijmen. Het is de enige vorm van ‘cultuur’ die hij erkent. Al de rest is flauwekul - vindt hij.
 
IJslandse emigranten op het schip Vesturfari („Reiziger naar het westen"): eind 19e eeuw. 
Twee van Bjarts zonen vertrekken naar Amerika om daar een beter bestaan op te bouwen. Nonni vertrekt inderdaad. Maar de ander, Gvendur, mist de boot, vanwege een meisje. Ook een heel gevoelvol verhaal. 
De Eerste Wereldoorlog komt langs, die wordt in het boek beschreven als een 'weldadige, vreugdevolle oorlog', omdat hij welvaart en een flinke handel naar IJsland brengt. Alle producten, wol et cetera, brengen veel meer op. Die opleving doet boertjes besluiten te gaan bouwen, echte huizen, in plaats van de oude plaggenhutten.
Maar de opleving blijkt van tijdelijke aard, na de oorlog neemt de bovenlaag alles weer over, de kleine man is de dupe. Bjart moet zelfs zijn Zomerhuis verkopen en genoegen nemen met het voormalige huis van de oude oma die bij hem inwoont. Zo zijn de rijken nog weer veel rijker geworden, alle genomen maatregelen werkten in hun voordeel – de armen zijn er nog weer slechter aan toe.
 
Eén van de illustraties van Anton Pieck; afgebeeld is hier de oude vrouw, Halbera, omda van Asta Sollila, die iedereen van Zomerhuizen overleeft. Uiteindelijk moet Bjartur hulp van haar aanvaarden, hij trekt in haar huisje. 
Het verhaal ontroerde mij zeer. Neem bij voorbeeld de scene dat Asta Sollila met haar vader in bed ligt, ze zijn beiden naar de stad gegaan. Samen in bed liggen was voor deze arme mensen in die tijd iets heel normaals, het had niets met seks of overschrijdend gedrag te maken. Er was gewoon geen geld voor aparte kamers, laat staan bedden.
Maar er gebeurt wel iets: 
Asta voelt zich eenzaam en zoekt troost bij het plekje in de hals van haar vader. Hij streelt haar rug, en raakt opgewonden. Dat staat hij zichzelf niet toe, en loopt weg. Asta begrijpt er niets van, ze voelt zich heel erg alleen, en schuldig, al weet ze niet waaraan. Bjartur besteedde er geen woord aan, ook later niet. 
Zo is er steeds dat contrast van de sterke, maar helaas koppige, domme boer, en de mensen om hem heen die door zijn gestrengheid lijden. 
Aan het einde van het boek neemt Bjartur Asta weer bij zich op, met haar twee kleine kinderen. Ze heeft tbc, zal niet lang meer leven. Bjartur heeft eindelijk al zijn maskers laten vallen, hij draagt haar, zijn levensbloem. Zij ligt stervend in zijn armen, en zoekt dat begeerde plekje in haar vaders hals.
 
Het is beslist niet sentimenteel geschreven, integendeel: haast zakelijk. Maar hier en daar stroomden mij de tranen over de wangen. 

Er is een prachtige site met heel veel informatie; in het Duits, over Sein eigener Herr. Ik neem daar wat plaatjes van over, en verwijs met veel plezier naar die pagina. Via Google-translate is alles gemakkelijk toegankelijk!
Het gaat om DEZE SITE.
Portret van schrijver Halldór Laxness door Einar Hákonarson (1984)
Laxness leefde van 1902-1998

De roman eindigt met deze woorden: 

"Hou je vast aan mijn hals, mijn bloem."
"Ja", fluisterde zij. "Altijd, zo lang ik leef. Jouw enige bloem, Jouw levensbloem. En ik zal nog lang, lang niet sterven."
Vervolgens trokken ze verder.  

Prachtig!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten