Ondertitel: Over het buitensporige van het numineuze, het mysterie dat doet huiveren en fascineert.
[De afbeelding op de boekomslag is een schilderij van Caspar David Friedrich, Neubrandenburg im Morgennebel, 1817.]
Dit boek is geschreven door Rudolf Otto, 1869-1937;
Luthers godsdiensttheoloog.
Dit is zijn hoofdwerk, oorspronkelijke titel Das Heilige (Breslau 1917).
Wikipedia: Otto benoemt het heilige als de essentie van iedere religie. Het goddelijke is altijd 'das ganz Andere', het 'totaal vreemde', het is de kern van religie.
Het heilige wekt tegelijkertijd vrees en fascinatie op.
Otto introduceerde ook het begrip numineus, aan adjectief dat verband houdt met het begrip numen: Numen (meervoud Numina) is een Latijnse term voor 'spirituele kracht' of 'voelbare heilige aanwezigheid' om te verwijzen naar het geheimzinnige, wat tegelijk kracht uitstraalt.
Otto vormde dit woord naar analogie van het woord omen: Omen (meervoud 'omina') is van oorsprong een Romeinse, maar tegenwoordig overal gebruikte, term voor een gunstig of ongunstig voorteken, dat uit een geobserveerd fenomeen wordt afgeleid. Deze voortekenen komen over de hele wereld voor, in allerlei culturen.
Tapijt van Bayeux, Komeet Halley als omen.
Vermoedelijk vervaardigd in 1068. De komeet zit rechtsboven.
De termen numen/numineus worden in de Nederlandse literatuur gebruikt door onder meer Hella Haasse, Johan Polak, Gerard Reve en Harry Mulisch. Het komt overeen met het begrip het sublieme, van Kant. Het Nederlandse boek Het numineuze van Tjeu van den Berk verwerkt praktisch wat Otto theoretisch uiteenzette.
Het Heilige is een merkwaardig mooi boek, dat eigenlijk probeert te beschrijven wat religie, meer in het bijzonder: religieuze gevoelens, precies behelzen. Door de nadruk op de religieuze emoties kom je als geïnteresseerde veel te weten over wat mensen in religieus opzicht bezighoudt.
Het boek is al tamelijk oud, 1917, en wereldberoemd. Otto schrijft met zeer veel gevoel.
Ik neem er een paar dingen uit:
Ik was getroffen door de paragraaf over 'uitingsmiddelen van het numineuze in de kunst.' Voor het onzegbare, het goddelijke, verhevene dus.
Otto noemt hier de grotten van Longmen:
Grotten van Longmen
Het Longmen Caves Research Institute heeft becijferd dat er 2345 grotten en nissen aanwezig zijn, met 43 pagodes, 2800 inscripties en meer dan 100.000 boeddhistische beelden en beeldjes. Ze vormen de grootste verzameling van Chinese kunst uit de late Noordelijke Wei-dynastie en de Tang-dynastie een zijn ontstaan in de periode van 494 tot 907 na Chr.longmen grottoes - fengxiansi. (Foto: CC/Flickr.com | Xuan Che)
Longmen Caves. (Foto: CC/Flickr.com | James Jin)
Ik had nog nooit gehoord van deze geweldige schat uit het verleden.
Al lezende, herinnerde ik mij het verschrikkelijke verhaal van de grote Boeddha-beelden in Afghanistan, die door de Taliban werden opgeblazen. Ook deze plaatjes zocht ik nog eens op:
55 m, "Westelijke Boeddha"
38 m "Oostelijke Boeddha"
De twee plaatjes hierboven zijn De boeddha's van Bamiyan in 1886, zoals gepubliceerd door PJ Maitland, The Illustrated London News.Foto uit 2005Tracy Hunter van Kaboel, Afghanistan - Vernietigd Standbeeld
Zicht op de Bamiyan Vallei met verwoest boeddha-beeld.
De grootste boeddha voor en na de vernietiging
De Boeddha's dateren uit de zesde eeuw; het grootste beeld stelde Dikanpara voor.
Ze werden verwoest in de eerste week van maart, 2001.
Niet alleen in beelden komt het numineuze tot uiting, Otto geeft ook voorbeelden van schilders:
Uit: Chinesische Landschaftmalerie, Otto Fischer, 1921
'Deze werken behoren tot het diepste en verhevenste, wat menselijke kunst ooit heeft voortgebracht.' - Aldus Otto.
Otto Fischer, Landschaft mit Regenschauer.
'Wie zich daarin verdiept, speurt achter deze waterpartijen en nevelen en bergen geheimzinnig ademend het oeroude Tao, het op en neer verborgen Zijn. Menig diepe geheimenis ligt in deze beelden omsluierd-ontsluierd. Het weten van het 'niets', het weten van 'het ledige', het weten van Tao van hemel en aarde, dat ook het Tao van het menselijk hart is, ligt erin.' (Rudolf Otto)
Otto beschrijft niet alleen het christendom, maar religie wereldwijd.
De volgende kunstvorm die hij noemt, is - het kan niet missen: de Gotiek.
Interieur van de kathedraal van Amiens (Hauts-de-France, Frankrijk)
Kathedraal van Reims op een 19e eeuws schilderij
Foto van DEZE SITE.
Ulm Minster (2005)
Foto Patrick Six.
Kerk met de hoogste toren ter wereld, Ulm, Baden-Würtemberg. 'Méér dan magisch', aldus Otto. In de literatuur wordt het numineuze aangegeven door het zwijgen en het donkere:
Nun kehr ich ein;
Herr, rede du allein
Beim tiefste Stille-sein
Zu mir im Dunklen,
Gerhard Tersteegen.
Gerhard Tersteegen, Rijnlandse mysticus.
1697-1769.
Behalve zwijgen en duisternis is er nog een derde middel voor een sterke numineuze indruk: het lege en de uitgestrekte leegte.
Otto noemt hier de keizerlijke grafgebouwen van de Ming-dynastie bij Nanking en Peking, 'die de lege vertes van een compleet landschap in hun opzet integreren'.
Ligging van de graven aan de voet van de bergen.
Heilige weg, of weg der zielen, naar de tombes toe.
Omgeving.
p. 144
Een heel mooie samenvatting van het boek is te vinden op deze site: “Ik heb het Sanctus, Sanctus, Sanctus gehoord van de kardinalen in de Sint Pieter, en het Swiat, Swiat, Swiat in de kathedraal in het Kremlin en het Hagios, Hagios, Hagios van de Patriarch in Jeruzalem. In welke taal ze ook klonken, deze sublieme woorden reiken altijd tot in de diepste diepten van de ziel, opwekkend en met een machtige huivering het geheim beroerend van het bovennatuurlijke dat daar slaapt.”
Rudolf Otto beschrijft zijn indrukken en gedachten over het heilige na zijn reis naar het oosten in 1911. Vanaf dat moment kon Otto de kwestie van het heilige niet loslaten. Het is het thema van zijn leven.
In 1917 publiceerde hij dit boek, dat hem beroemd zou maken en dat nog steeds wordt beschouwd als een mijlpaal in de religieuze psychologie en religieuze studies.
Jakob Friedrich Fries, post-kantiaan.
1773-1843
Maar ook de kantiaan Jakob Friedrich Fries was van bijzonder belang voor Otto's denken. Fries beschreef in "Kennis, Geloof en Bewustzijn" (Wissen, Glauben und Ahndung) intuïtie als een aparte vorm van kennis. In tegenstelling tot kennis en geloof verwijst intuïtie niet naar de werkelijkheid, maar naar een ideale wereld. Gevoelens en esthetische ervaringen spelen daarbij een rol.
Via Fries kwam Otto bij psychologie, in het bijzonder de kennis van emoties. Zo kwam hij uiteindelijk in aanraking met de geschriften van de Amerikaanse psycholoog William James, de grondlegger van de moderne godsdienst-psychologie.
William James, 1842-1910
In zijn standaardwerk The Varieties of Religious Experience (Over de diversiteit van religieuze ervaringen) uit 1902 beschreef hij religieuze gevoelens als persoonlijke, subjectieve en serieus te nemen gevoelens die geen cognitieve waarde hebben, maar wel de praktische levenswijze van het betreffende individu beïnvloeden. Religie in deze zin betekent volgens James:'Gevoelens, acties en ervaringen van individuen die van zichzelf geloven dat ze verband houden met het goddelijke.'
Ook voor Otto is religie vooral een gevoel. Hier is hij het niet alleen eens met William James, maar ook met de grote protestantse theoloog Friedrich Schleiermacher. Schleiermacher had religie beschreven als het gevoel van absolute afhankelijkheid. Hier is Rudolf Otto het dan weer niet mee eens, er zijn immers ook gevoelens van afhankelijkheid in wereldse relaties. Wat eigenlijk religieus is, is de ervaring om oog in oog te staan met een almachtige God. Otto noemt deze ervaring 'Kreaturgefühl', het gevoel een schepsel te zijn. Dat zit in de ervaring van een concrete 'geschapenheid', een 'schepsel' dat verwijst naar een object buiten mij.'Wat hier belangrijk is, is niet alleen het moment van verzinken en het eigen niets in relatie tot een absoluut overweldigend persoon in het algemeen, maar de relatie tot zo'n overweldigend persoon.'
Otto noemt het object dat het gevoel van dit wezen kan opwekken 'het numineuze'. Het numineuze wordt het sleutelbegrip in Otto's godsdiensttheorie. Het duidt het heilige aan, maar zonder de ethische, morele of zelfs esthetische eigenschappen die we in het dagelijks leven aan het heilige toeschrijven.
Later voegt hij daar nog aan toe:
'Het heilige minus zijn morele moment en, zoals we nu zullen toevoegen, minus zijn rationele moment in het algemeen.'
'Het heilige minus zijn morele moment en, zoals we nu zullen toevoegen, minus zijn rationele moment in het algemeen.'
Met andere woorden: religie is irrationeel, of op zijn minst een vermenging van het rationele met het irrationele. Het gaat om de ervaring met het totaal andere, het goddelijke, het ultieme, dat aan alle conceptualisering en alle cognitie ontsnapt. Volgens Otto is het numineuze daarmee de eigenlijke kern van alle religie. Dit betekent dat het beslissende aan religies niet hun individuele leringen, tradities en gebruiken zijn, maar hun emotionele verwijzing naar het numineuze. Het Mysterium Tremendum et fascinans. Zo heeft het Numineuze dan ook meerdere aspecten, Otto spreekt van momenten die er in elke religie bij horen. Het ene moment is het al genoemde schepselgevoel. Een ander is het gevoel van huivering. Awe. Zie het gedicht The Tyger. Maar het fascineert ook, trekt op de een of andere manier aan.
Conclusie:
Het mooie van het boek van Otto vind ik ook, dat God geen 'lieve God' voor hem is. Het huiveringwekkende, het ontzagwekkende, is juist, dat wij God niet kunnen begrijpen. Er zit een grote mate van irrationaliteit in het religieuze. God is beter te beschrijven in termen van alles wat Hij niet is, de opvatting die terug te vinden is in de via negativa.
De grootsheid vind ik prachtig beschreven, ook bij voorbeeld in de bijbelcitaten. Het geloof van Job bij voorbeeld, is bij uitstek irrationeel.
Job en zijn vrienden, 1869.
Ilja Repin 1844 – 1930.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten