Het is met boeken al niet anders dan met muziek: sommige paden zijn inmiddels wat platgetreden (Eine kleine Nachtmusik, voorbeeld in de muziek) wat maakt dat ik het niet meer hoef te horen. Misschien kán ik wel niet meer luisteren Ik heb ditzelfde nu ervaren met Nescio: 'Jaja, ik wéét het nou wel'.
Nescio is in de loop der tijden zéér geprezen, ook door mij, en ik denk terecht. Er zijn dan ook op diverse plaatsen gedenktekens voor hem en zijn werk verrezen.
Citaat Nescio op de Spoorbrug bij Nijmegen.
Er staat:
"Zij staarde in de Waal. ‘Mooi hè?’ (…) Toen leunde ze haar bovenlijf uit ’t raampje en keek naar Nijmegen, dat daar lag op de heuvels aan de rivier, zoo on-Hollandsch, zwak romantisch, huizen boven huizen en boomen boven boomen, en zong tegen den wind en ’t gerammel van den trein over de brug." - Dichtertje.Toch was Nescio niet meteen beroemd. Dit is een eerste uitgave van Dichtertje, De uitvreter, Titaantjes van 1918. Een dure uitgave, met een schets van Reijer Stolk. Er bleven veel exemplaren van de kleine oplage onverkocht.
Nescio, oftewel Frit Grönloh.
Voluit: Jan Hendrik Frederik Grönloh, geboren te Amsterdam in 1882, gestorven in Hilversum in 1961. Het pseudoniem Nescio is Latijn voor "Ik weet (het) niet".
Van 1897 tot 1899 zat Frits op de Openbare Handelsschool aan de Keizersgracht. Vanaf 1899 vervulde hij verschillende kantoorbaantjes, tot hij in 1904 in dienst van de exportfirma Holland-Bombay Trading Company trad en in de jaren daarna opklom tot directeur.Kaartje waarop de lokatie Tames is terug te zien. Uitgezocht door Kunstgeografie.
Van 1901 tot 1903 was hij betrokken bij de idealistische kolonie Tames, die hij met een aantal vrienden had opgericht in de buurt van Huizen. Dit was in navolging van de kolonie Walden, opgericht door Frederik van Eeden. De onbereikbaarheid van idealen was een belangrijk thema in zijn literaire werk. Grönlohs vrienden uit deze periode heetten onder anderen H.W. Rombout, Jan de Wilde, Johannes Zwolsman en Jaap Fijnhaar. Zij stonden model voor Bavink, Bekker, Hoyer en Ploeger in onder andere Titaantjes. Grönloh zelf noemt zich Koekebakker.
De kolonie Tames was geen lang leven beschoren, de grond bracht veel te weinig op.
Nescio was verder lid van de SDAP. Hij was dus duidelijk een idealist, al had hij zich in het dagelijks leven neergelegd bij de plichten van de moderne maatschappij.
Titaantjes
(beeld van Hans Bavens in Amsterdam)
Gerard Reve zei over Nescio: ‘Ik voltooi eigenlijk geen bladzij, zonder dat ik tenminste een keer aan Nescio heb gedacht.’
Nescio wordt onder meer geprezen over zijn gewone taal"hij schreef zoals de mensen spraken. Hij bracht ook een eigen schrijfwijze in, die beïnvloed was door de spelling van Kollewijn.
Ik vond bij herlezing zijn taal en gebruikte uitdrukkingen soms erg gedateerd, ik kon het niet altijd meer navoelen.
0-0-0-0-0-0-0-0-0-0-0
Japi, De Uitvreter, wil zich niet conformeren aan het burgerlijk leven. Er is een sterk verlangen naar iets anders, iets groters, dat hij terug vindt in de natuur. Maar uiteindelijk gaat Japi ten onder:
"Op een zomermorgen om half vijf, toen de zon prachtig opkwam, is hij van de Waalbrug gestapt. De wachter kreeg hem te laat in de gaten. 'Maak je niet druk, ouwe jongen,'had Japi gezegd, en toen was i er afgestapt met zijn gezicht naar het Noord-Oosten. Springen kon je het niet noemen, had de man gezegd, hij was er af gestapt.
Op zijn kamer vonden ze een stok die van Bavink had gehoord en aan de muur zes briefjes met G.v.d. er op en één met 'Ziezoo'.
Zie voor de thematiek de Koninklijke Bibliotheek.
Uitdam.
Zo stelde ik mij Koekebakkers wandelomgeving onder Amsterdam altijd voor: dijken, water, kleine huisjes, en dan de opkomende avondschemering.....
Het meest kon ik nog her-genieten van Titaantjes, 'de uitverkorenen Gods, ja God zelf.' Opvallend is dat ook hier één van de vrienden het niet redt in het leven, dit keer is het Bavink, die gek wordt, omdat hij er niet in slaagt om het met de seizoenen veranderende zonlicht in zijn schilderijen te vangen. ‘Begrijp jij wat die zon van mij wil? Vier-en-dertig ondergaande zonnen heb ik tegen de muur staan, achter elkaar, omgekeerd. En toch staat-i daar weer iederen avond.’
Lieneke Frerichs schreef in 2020 een Nescio-biografie.
Dichtertje had ik altijd onthouden als het mooiste van de drie verhalen. Vooral dan door die ene, terecht beroemd geworden zin: 'Toen vielen ze samen peilloos diep door het licht, en ze voelden hun lijven als zingende zonnen.'
Het was de apotheose van Dichtertjes wens: ‘Een groot dichter te zijn en dan te vallen. Als ’t dichtertje er over dacht, wat hij eigenlijk ’t liefst zou willen, dan was ’t dat.’
Opnieuw schiet een kunstenaar tekort in het vermogen te leven - want de val brengt met zich mee dat hij krankzinnig wordt, en vroeg sterft. Dora leeft verder als ongehuwde moeder.
Twee goden spelen een rol in dit verhaal: de God van Nederland, met roos op zijn schouders, de god van je tante enzovoorts, en de God van hemel en aarde. Op God bij Nescio kom ik nog terug.
Durgerdam, 1899, Jacob Olie
Nescio heeft als het ware twee zielen in zijn borst: een die vol is van God, de natuur, de overweldigende indrukken van liefde - de andere is de gewone burgerman, die moet werken voor zijn geld en er fatsoenlijke idealen op na houdt. Beide zijn niet met elkaar te verzoenen; de een kijkt ook op de ander neer.
Nescio is wel vergeleken met Willem Elsschot, die ook een schrijversziel combineerde met die van een 'gewoon' zakenman.
Willem Elsschot, pseudoniem voor Alphonsus Josephus de Ridder - 1882 - 1960.
Ik citeer Jacqueline Bel, uit haar essay van 2018 Bloed en rozen, zie Bibliotheek der Nederlandse Letteren:
Nescio en Elsschot combineerden een ironische toon met een realistische visie en met een romantisch, soms tragisch verlangen. Elsschot gaf in zijn debuut ook een eigen kijk op de stad en Nescio sloot in zijn proza aan bij nieuw-mystieke tendensen. Hij schetste een beeld van de natuur waarin ervaringen van het goddelijke en de oneindigheid zichtbaar werden. In theorie lijkt hun werk aan te sluiten bij de neoromantiek, maar de eigen, ironiserende toon geeft hun werk een heel ander accent.
Nescio en Elsschot combineerden een ironische toon met een realistische visie en met een romantisch, soms tragisch verlangen. Elsschot gaf in zijn debuut ook een eigen kijk op de stad en Nescio sloot in zijn proza aan bij nieuw-mystieke tendensen. Hij schetste een beeld van de natuur waarin ervaringen van het goddelijke en de oneindigheid zichtbaar werden. In theorie lijkt hun werk aan te sluiten bij de neoromantiek, maar de eigen, ironiserende toon geeft hun werk een heel ander accent.
In 1996 verscheen het Verzameld Werk van Nescio, bezorgd door Lieneke Frerichs. Het bleek dat met Boven het dal (een tweede boekje van Nescio) de ongepubliceerde werken van Nescio nog lang niet uitgeput waren. Het Nagelaten werk van Nescio bevat vele jeugdverhalen maar ook werk van later datum. Een bijzonder onderdeel van het Nagelaten werk was het Natuurdagboek, dat in 1997 ook apart werd uitgegeven. Het bevat de aantekeningen die Nescio maakte tussen 1946 en 1955 over zijn zwerftochten door de natuur. Het Natuurdagboek is nauw verwant aan Nescio’s andere werk, door de aandacht voor de seizoenen, het verschuivende licht en de angst voor verandering en menselijk ingrijpen.
Toen dit boek voor het eerst verscheen, nam ik aan dat ik dit nog ooit wel eens wilde lezen. Maar na herlezing van het oude werk van Nescio weet ik het zonet nog niet. Sommige natuurpassages zijn erg mooi, andere heb ik wel gezien, of ze zeggen me niets. En ik ben niet de enige, ik las in een recensie in DE GROENE, van ROB ERKELENS, 1996: (nadat mensen juichend van de lof over Nescio's natuurbeschrijvingen hadden geschreven) het volgende:
"Maar ik weet het niet. Moet je misschien toch een verstokte, die hard-fan zijn voor: '5 Augustus. Zondagochtend, te vergeefs naar de Miepen (met bus tot driesprong). ’s Middags op het duin, pays de velours met witte wolken, zag er uit of het 1256 was. De 2 zilveren torenspitsen van Schagen op den horizon. ’s Avonds weer met bus naar Miepen, die nu thuis waren. Even daar geweest, toen heeft Miep me naar de driesprong gebracht, waar we 40 minuten op dien hoek hebben gewacht. Ik zat op de “stone of chastity” en keek naar die dichte rij populieren voor het duin.’ Met daarbij de volgende Aantekening:'5 augustus 1951driesprong: in Schoorl, ter hoogte van de Molenweg.pays de velours: (Fr.) fluwelen landschapde “stone of chastity”: (Eng.) de steen der kuisheid. - De titel van een roman uit 1940 van Margery Sharp.’
Ook in Zeeland verbleef Nescio. Deze prentbriefkaat van ca. 1910 geeft het Uitzicht over Veere in de tijd dat Grönloh in 1908 ook vanaf de Grote Kerk over het water uitkeek.
Beeldbank Zeeland, recordnr. 23297
Ook Erkelens ziet soms in Nescio's oeuvre dat er soms sprake is van een bijna mystiek moment, wanneer de natuur zich op een indrukwekkende of verrassende wijze openbaart. Het is niet te zeggen of de schrijver ook naar dergelijke ervaringen op zoek is: het obsessief noteren van zijn wandelingen, uitstapjes, busreisjes en kopjes koffie lijkt niet een literair of 'spiritueel’ doel te hebben. Het komt eerder in de buurt van een dwangneurotisch vastleggen van het geziene, tot in de kleinste, voor de buitenwereld onbetekenende details.
Ransdorp.
Nescio bezat een grote liefde voor en enige kennis van de natuur - de Nederlandse natuur om precies te zijn. Of, om nog preciezer te zijn, de natuur in de vierhoek Ransdorp, Huizen, Breukelen en Nes.