Rechts ons voormalige hotel. Ik weet niet wat er nu gehuisvest is.
We probeerden destijds onder andere het Gezelle-museum te bezoeken. Helaas was het gesloten. We konden alleen een foto nemen van de tuinmuur, en eentje van daar overheen, van een stukje van de tuin. Nu, bijna veertig jaar later en zo'n vijfentwintig graden warmer was het geboortehuis van Gezelle gelukkig open.
Het viel ons een beetje tegen... Boeken, meubels, en overig huisraad zijn praktisch allemaal verdwenen. Toch kregen de gedichten van Gezelle me weer helemaal te pakken.
Er zijn een paar mooie teksten op de wand aangebracht, deze bijvoorbeeld:
IN SPECULO
Hoe kan dat zijn,
o Schepper van hierboven,
dat ik U maar
en zie als in een glans;
als in een glas,
te zelden onbestoven
van doom en stof:
en nooit geheel en gans?
o Schepper van hierboven,
dat ik U maar
en zie als in een glans;
als in een glas,
te zelden onbestoven
van doom en stof:
en nooit geheel en gans?
Zo Gij bestaat,
en God zijt, moet het wezen,
dat ik U zie;
dat, zonder doek, entwaar,
ik schouwen kan,
en, schouwende, in 't nadezen,
van bij U zie
en eeuwig op U staar!
en God zijt, moet het wezen,
dat ik U zie;
dat, zonder doek, entwaar,
ik schouwen kan,
en, schouwende, in 't nadezen,
van bij U zie
en eeuwig op U staar!
Hoe kan dat zijn:
om niet en is gegeven,
uit Uwe hand,
het leefvermogen, dat
mij zuchten doet,
en zoeken, naar een leven,
dat alle goed,
in 't zien van U, bevat!
om niet en is gegeven,
uit Uwe hand,
het leefvermogen, dat
mij zuchten doet,
en zoeken, naar een leven,
dat alle goed,
in 't zien van U, bevat!
Daar komt toch eens,
ten oosten uit, een dagen,
een dageraad,
een eeuwigheid, die niet
meer weg en kan
noch weder, noch vertragen
het zielgezucht,
dat zoekt en niet en ziet.
ten oosten uit, een dagen,
een dageraad,
een eeuwigheid, die niet
meer weg en kan
noch weder, noch vertragen
het zielgezucht,
dat zoekt en niet en ziet.
Mijne ooge zal
eens vol U zien, en varen
zo 't druppelke
in zee, dat is versmoord:
zij zal U zien,
verafgrond in de baren
der ziende zee,
die bedde en heeft noch boord!
eens vol U zien, en varen
zo 't druppelke
in zee, dat is versmoord:
zij zal U zien,
verafgrond in de baren
der ziende zee,
die bedde en heeft noch boord!
Guido Gezelle
16/4/1897
16/4/1897
Toelichting
glans: afglans, afstralingZo Gij bestaat... indien Gij bestaat... moet ik U kunnen zien... of liever: het moet mogelijk zijn dat ik U zie zoals Gij in wezen zijt, dus zoals Gij God zijt (en niet "als in een spiegel")
zonder doek: bloot, zoals Gij zijt
schouwen: aanschouwen
nadezen: hiernamaals
van bij: van nabij
om niet en is gegeven: niet voor niets is gegeven
leefvermogen: de gave om te leven
die niet...ziet: die niet meer heen en weer kan, noch verzwakken kan het zielsverlangen dat zoekt en niet ziet zo: zoals versmoord: verdronken, ondergegaan
verafgrond: opgenomen in de afgrond
der ziende zee: der zee die (alles) ziet of der ziedende zee
bedde...noch boord: bedding noch kust
In de boekhandel was niet veel meer van Gezelle te krijgen. Een heruitgave van zijn Laatste Gedichten kon ik op de kop tikken.
In mijn eigen boekenkast trof ik nog de bloemlezing En stoort de stilte niet. Met prachtige tekeningen van Hugo Heyens. Hierin het eveneens mystieke gedicht Ego flos:
EGO FLOS
Ik ben een blomme
en bloeie voor uwe oogen,
geweldig zonnelicht,
dat, eeuwig onontaard,
mij, nietig schepselken,
in 't leven wilt gedoogen
en, na dit leven, mij
het eeuwig leven spaart.
en bloeie voor uwe oogen,
geweldig zonnelicht,
dat, eeuwig onontaard,
mij, nietig schepselken,
in 't leven wilt gedoogen
en, na dit leven, mij
het eeuwig leven spaart.
Ik ben een blomme
en doe des morgens open,
des avonds toe mijn blad,
om beurtelings, nadien,
wanneer gij, zonne, zult,
heropgestaan, mij nopen,
te ontwaken nog eens of
mijn hoofd den slaap te biên.
en doe des morgens open,
des avonds toe mijn blad,
om beurtelings, nadien,
wanneer gij, zonne, zult,
heropgestaan, mij nopen,
te ontwaken nog eens of
mijn hoofd den slaap te biên.
Mijn leven is
uw licht: mijn doen, mijn derven,
mijn'hope, mijn geluk
mijn eenigste en mijn al;
wat kan ik, zonder u,
als eeuwig, eeuwig sterven;
wat heb ik, zonder u,
dat ik beminnen zal?
uw licht: mijn doen, mijn derven,
mijn'hope, mijn geluk
mijn eenigste en mijn al;
wat kan ik, zonder u,
als eeuwig, eeuwig sterven;
wat heb ik, zonder u,
dat ik beminnen zal?
'k Ben ver van u,
ofschoon gij, zoete bronne
van al dat leven is
of immer leven doet,
mij naast van al genaakt
en zendt, o lieve zonne,
tot in mij diepste diep
uw aldoorgaanden gloed.
ofschoon gij, zoete bronne
van al dat leven is
of immer leven doet,
mij naast van al genaakt
en zendt, o lieve zonne,
tot in mij diepste diep
uw aldoorgaanden gloed.
Haalt op, haalt af!...
ontbindt mijn aarsche boeien:
ontwortelt mij, ontdelft
mij...! Henen laat mij,... laat
daar 't altijd zomer is
en zonnelicht mij spoeien
en daar gij, eeuwige, ééne,
alschoone blomme, staat.
ontbindt mijn aarsche boeien:
ontwortelt mij, ontdelft
mij...! Henen laat mij,... laat
daar 't altijd zomer is
en zonnelicht mij spoeien
en daar gij, eeuwige, ééne,
alschoone blomme, staat.
Laat alles zijn
voorbij, gedaan, verleden,
dat afscheid tussen ons
en diepe kloven spant;
laat morgen, avond, al
dat heenmoet, henentreden,
laat uw oneindig licht
mij zien, in 't Vaderland!
voorbij, gedaan, verleden,
dat afscheid tussen ons
en diepe kloven spant;
laat morgen, avond, al
dat heenmoet, henentreden,
laat uw oneindig licht
mij zien, in 't Vaderland!
Dan zal ik voor...
o neen, niet voor uw oogen
maar naast u, nevens u,
maar in u bloeien zaan;
zoo gij mij, schepselken,
in 't leven wilt gedoogen;
zoo in uw eeuwig licht
me gij laat binnengaan!
o neen, niet voor uw oogen
maar naast u, nevens u,
maar in u bloeien zaan;
zoo gij mij, schepselken,
in 't leven wilt gedoogen;
zoo in uw eeuwig licht
me gij laat binnengaan!
Guido Gezelle
(17/11/1898)
(17/11/1898)
Toelichting
Ego Flos: Ik ben een bloem (Hooglied 2,1: Ego flos campi, et lilium convallium = ik ben een bloem van het veld, een lelie der dalen)eeuwig onontaard: niet veranderd van aard
gedoogen: dulden
mij: voor mij
spaart: bewaart, in voorraad houdt
beurtelings, nadien...: om nadien beurtelings te ontwaken
mij daartoe zult nopen, d.i. bewegen, aanzetten
Mijn leven is uw licht: uw licht is mijn leven, mijn doen
wat kan ik zonder u anders dan...
mij naast van al genaakt: mij het dichtst van al nabijkomt
uw aldoorgaande gloed: uw alles doordringende gloed
ontdelft: graaf mij uit de grond
Henen...spoeien: laat mij me spoeden naar de plaats waar...
en daar: en waar
alschoone: volmaakt schone
Laat alles...: laat alles wat tussen ons afstand en diepe kloven veroorzaakt, voorbij... zijn
Van de natuurgedichten noem ik De Bonte Abeelen, met dit onvergetelijke stukje:
Wakker, als een wekkerspel
wikkelwakkelwaait het snel.
En dit stukje trof me uit Boomen, nu de linden zo volop staan te bloeien en te geuren (óók in Brugge!):
Het schaduwvolle lindenloof
te geren schouwe ik aan,
van geur onovertroffen, als 't
aan het bloeien is; en 't ronken
der bezigzijnde bietjes, op
de blommen en de blaân,
is zoete, alsof er harpen langs
de lindenlanen klonken.
Mijnheer Gezelle van Michel van der Plas staat ook nog in mijn kast, een boek uit 1990. Ik weet niet of ik het nog eens herlees, het gaat me nu méér om de gedichten dan om de man.
Maar dat hij me raakt, dat is zeker.
Hoekje van de tuin, met zicht op de molen vlakbij.
Borstbeeld in de tuin, onder een oude boom.
Daar staat mijn fiets, vlak bij het bankje waarop Gezelle vaak zat.
Het huis is klein, de kamers liggen achter elkaar. De jongens Gezelle sliepen op de zolder, de meisjes in de zogenaamde voutekamer. Er was ook nog een kelder. De keuken was tevens huiskamer, en slaapkamer voor de ouders.
Dezelfde oude boom van de andere kant. Zicht op het huisje.
Buitenkant, tuinmuur aan de Rolweg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten