zondag 19 augustus 2018

Zoals het daar lag - Rutger Kopland over Jopie Huisman, 1981.

Dit is het boek. Gek genoeg vind je op het omslag niet de titel van het essay van Rutger Kopland, dat erin staat. 
Eigenlijk is dat wel mooi: een schrijver die zichzelf wegdenkt uit het boek, dat toch bekend staat met de titel die hij gaf aan het essay dat erin staat: Zoals het daar lag.
Nou is het boek vooral een overzicht van het leven en het werk van Jopie Huisman.
Ik deed daar al verslag van in mijn blog JOPIE HUISMAN-MUSEUM, WORKUM.
Ik was erg nieuwsgierig naar wat Rutger Kopland over Huisman te zeggen had. Kopland is het schrijverspseudoniem voor de psychiater Rudi van den Hoofdakker, die leefde van 1934-2012.
Rutger Kopland, dichter. 
Kopland is de dichter met de rustige stem, die ik ken sinds mijn opleiding Nederlands. Uit de bundel Alles op de fiets heb ik, met vele anderen, dit gedicht goed onthouden: 
En dit boek las ik voor mijn lijst, Nederlands MO-A.
De poëzie van Kopland, laten we als voorbeeld Jonge Sla nemen, kenmerkt zich door het nietige onderwerp. Tegelijk heeft dat onderwerp zo'n impact. Maar het is niet 'het ego' van de schrijver dat erin weerspiegeld wordt, het is een weergave van een brokje werkelijkheid dat iets met ons doet. Ik meen, dat wat Kopland over Huisman zegt, niet zo geldt voor zijn eigen poëzie. Het is, of je als lezer (of kijker, bij een schilder) geconfronteerd wordt met een herinnering aan iets dat je eigenlijk nooit hebt meegemaakt. Daarbij is de schrijver niets. 
Huisman zelf zei ooit:
'Ik schilder het buiten, want fantasie heb ik niet en dat zou ik trouwens een grote brutaliteit van mijzelf vinden. Ik heb er niets aan toe te voegen, ik heb niets in mij en ik geloof dat ik dat mijzelf goed bewust ben.'
Dat ik heb niets in mij herhaalt Kopland een paar keer. Het is maar goed dat hij zo 'leeg' is, omdat de wereld daarbuiten goed is zoals die is. Niet door mensen vervormd. 
Kopland zegt ook, dat Huisman én de dichter, verslag doen van ontdekkingen. 'Kijk, dit is wat ik niet zag, wat ontbrak aan mijn wereld.' En als de beschouwer het mooi vindt, dan zegt hij: Inderdaad, dit is wat ontbrak aan onze wereld. Het is als een vervulling van een verlangen; een antwoord op een vraag die je nog niet had gesteld. 

Ik vind dit prachtige poëzie. En wat me zo blij maakt: Kopland geeft woorden aan mijn liefde voor Jopie Huisman. Hij probeert 'het onherhaalbare moment herhaalbaar te maken', door er een schilderij van te maken. Niet, dat zijn schilderijen ons 'de knusse functie hebben van ons een illusie te bieden', maar ze geven ons de mogelijkheid te zien wat voorbij is.  
Kopland wijdt een bladzijde aan het Zelfportret van Jopie Huisman: 
Zelfportret: 'Niet de vraag hoe zie ik het, maar hoe is het. (...)
Geen schilder, een voddenman, die even een shagje draait, voordat hij zich laat portretteren. Even met iets anders bezig. Voorgoed.'  
En: 'Ik heb niets in mij, het wonderlijke van die uitspraak is dat Jopie Huisman zich daarmee volledig toont en niets laat zien. Het is een karakterisering die je het volmaakte zelfportret van de kunstenaar kunt noemen.'

Ik zou door kunnen gaan met Kopland te citeren, ik vind het zó mooi wat hij schrijft over Huisman!
Kopland is, net als ik, getroffen door het schilderij:
Broek van een koemelker, 1975.
Men is geneigd om het het schilderij van de broek te noemen, Maar het is een schilderij van veel meer. De tijd en de ruimte die worden opgeroepen, zijn die van het armoedige vroeger waarin men ongemerkt stierf. De voor mij onuitputtelijke en herhaalbare verrassing van het schilderij is de duisternis waarin de broek hangt. Een tot in details uitgewerkt, bijna zwart vlak, dat niets laat zien, maar door de zorgvuldigheid waarmee het geschilderd is een enorme diepte krijgt. 
Jopie Huisman heeft de oude rotzooi niet opgeruimd omdat het er niet mocht zijn, maar laten liggen en geschilderd zoals het daar lag. 
Prachtig essay!

Ik besluit met een gedicht van Kopland dat mij lief is, uit Het orgeltje van Yesterday: 

IV Een lange wandeling
Wandelend met B en R mijn kinderen
wordt het weer winter, word ik langzaam
weer ingesponnen in altijd dezelfde
nevelige bosranden, modderige wegen, 
het kille schreeuwen van fazanten, 
de grond dreunt onder een drietal 
fjorden-paarden, melancholie van
licht bevroren boerenkool alom. 

Alles verandert maar keert onveranderd
terug. Neem de heiligen van deze maanden.
Een kind weet dat Sint Maarten met een
halve mantel vertrekt, hij komt met een 
nieuwe terug. Sint Nicolaas is altijd 
onder ons, al zien wij dat meestal niet.
Maria loopt met een nieuwe Jezus toch
weer in haar laatste dagen. Onze wereld
blijkt gesloten.

Zo komen wij dan ook altijd bij dezelfde 
bomen, waarin mijn dochters altijd dezelfde
takken beklimmen en zwaaiend in de toppen
zingen: zie ginds komt de stoomboot, kijk
eens hoe hoog wij zijn. En inderdaad zij
zijn buiten bereik, als zij vielen,
ik zou hen moeten laten vallen.

Wandelend door de schemer terug naar huis
bespreken wij de maan en opa's dood. 
Ze hebben een heel klein beetje te doen
met mij, omdat opa mijn vader was. (Hij
was het die destijds in gordijnen gehuld, 
een baard van geplozen touw tot op de 
knieën, een wiegelende mijter op het hoofd
voor mij door het maanlicht sloop)

Wandelend in het duister voel ik
hun koude handen, moet ik
hun dorre bloemen dragen,
hun neuzen snuiten,
hun knopen sluiten, 
hun vader zijn. 








Geen opmerkingen:

Een reactie posten