,, Wij zijn de tijden. Zoals wij zijn, zo zijn de tijden.”
(Een van de bekende uitspraken van Augustinus.)
Boekomslag
Beatrice de Graaf, auteur van dit boekje.
Geboren te Putten, 1976.
Hoogleraar te Utrecht;
Onderzoeksfocus: geschiedenis van veiligheid, crisis, (contra)terrorisme en internationale betrekkingen
Dit boekje is de tekst van de Johan Huizingalezing van december 2024.
Johan Huizinga; naar hem zijn de jaarlijkse lezingen op 7 december vernoemd.
Huizinga leefde van 1872-1945
Dit is een heel interessante tekst, die ons wil troosten en bemoedigen in onze moeilijke tijden. Er is van alles aan de hand, er woedt oorlog in Oekraïne en Gaza, en op nog veel meer plekken in de wereld, in Afrika, in Azië. Er dreigt nog veel meer, zie de verhouding China Taiwan, en ik kan nog wel even doorgaan.
Dan hebben we ook nog de afschuwelijke klimaatcrisis, vluchtelingen overal die nergens heen kunnen. Hoe verhouden we ons tot deze problemen die ver boven onze hoofden uittorenen?
Daarvoor is visie nodig, en een diepgaand inzicht in wat ons leiden kan.
Beatrice de Graaf vindt - om ons een weg te wijzen - in het verleden een aantal prachtige voorbeelden. En het zijn geen gratuite praatjes die ze verkoopt, nee: de voorbeelden zijn van mensen die zelf in een periode van ondergang leefden.
De eerste die ze aanhaalt is Augustinus, met zijn werk De Civitate Dei, De Stad van God.
Geschreven door kerkvader Augustinus, tussen 413 en 426.
Augustinus leefde in de tijd van de ondergang van Rome. Rome ging ook werkelijk ten onder, al maakte Augustinus dat net niet meer mee. Gelukkig werd ook zijn bibliotheek gespaard.
Augustinus voert Kakos op in De Civitate Dei. Hierin combineert hij geschiedenis met mythologie om uit te leggen dat de val van Rome niet de schuld van de christenen is. en ook niet het einde van de wereld betekende, maar wel het onvermijdelijk gevolg was van corruptie en oorlogszucht van de Romeinen zelf. Rome was gebouwd op moord, denk aan Romulus die Remus doodde. Dat leidde tot steeds grotere verwording, verval, wanhoop. Er was geen uitzicht meer, en die kwam ook niet. Er werd met name geen recht gedaan aan het natuurlijke vredesverlangen van mensen. Niet aan het streven naar harmonie, dat de mens ook ingebakken s.
Augustinus vindt derhalve, dat Rome geen stad Gods was, maar een stad van mensen. Een stad van mensen ontbeert goddelijke waarden, moed, eerlijkheid, trouw.
De Graaf concludeert, dat je in een echte, of een beleefde crisistijd, de historie nodig hebt als hulpmiddel. En soms moeten we die op een bepaalde manier hanteren, namelijk die horen en vertellen vanuit een bepaalde grondhouding. Augustinus, vertelt zijn verhaal met een opzettelijk oogmerk. Dat oogmerk is, dat de verhalen worden gedragen door een moreel-epistemische grondhouding.
"Het Griekse ἐπιστήμη (epistèmè) betekent 'weten' of 'kennis'. Epistemologie is dan de leer van het weten of de kennis en richt zich op de vraag naar waarheid of zekerheid."
Geschiedenis is dus nooit: kaal-wetenschappelijk, ook niet monumentalistisch ('die VOC-mentaliteit!")
Het volgende voorbeeld dat ze aanhaalt is van Johan Huizinga zelf.
Huizinga zelf leefde ook in een tijd van ondergang. In die periode en over die ondergang schreef ook Spengler, De Ondergang van het Avondland. Daarin vindt De Graaf niets van de 'moreel-epistemische pijlers' terug die ze zo noodzakelijk vindt.
Herfsttij der Middeleeuwen schreef Huizinga in 1919.
Dit is het hoofdwerk van Johan Huizinga. Voor een overzicht zie Literatuurgeschiedenis.
Twee andere belangrijke werken over dezelfde vreselijke tijd van aftakelende waarden en normen én de oorlog en massavernietiging die daaruit voortkwamen waren
Verder gebruikt ze als voorbeeld hoe het niet moet:
Oswald Spengler, Ondergang van het Avondland.
1918 deel 1, 1922 deel 2.
Spengler geeft geen hoop in zijn Ondergang. Huizinga vond dat Spengler de feiten verachtte; hij schreef 'mystagogie', i.p.v. geschiedenis. M.a.w.: alsof het om mysteries ging.
Ik verwijs op deze plek graag naar nog een ander boek uit deze tijd, dat wél spoort met de gedachten van De Graaf. Zie Mijn blog De opstand der Horden, José Ortego y GassetY Gasset.
Een voorbeeld uit de recentere geschiedenis dat De Graaf aanhaalt zijn de Fireside Chats van Franklin D. Roosevelt.
Fireside Chats,
tussen 1933 en 1944
Roosevelt sprak met vol vertrouwen over de radio tegen miljoenen Amerikanen over het herstel van de Grote Depressie. Hij kondigde de Emergency Banking Act af, als reactie op de bankencrisis. Hij sprak over de recessie van 1936. de New Deal, en over het verloop van de Tweede Wereldoorlog. Op de radio weerlegde hij geruchten, bestreed hij conservatief gedomineerde kranten en legde zijn beleid rechtstreeks uit aan het Amerikaanse volk. Zijn toon en houding straalden zelfvertrouwen uit in tijden van wanhoop en onzekerheid.
Greep terug op Washington om mensen oorlogsbereid te maken.
Geschiedenis zijn nooit de kale feiten, het heeft ook geen zin om 'monumentale geschiedenis' te beoefenen. ('Die VOC-mentaliteit!')
We leven in een tijd die vaak gekenschetst wordt als een tijd van ondergang ('een tsunami aan immigranten'; 'de corrupte elite'). Wat dat betreft kun je teruggrijpen op alle genoemde werken, omdat die ook in een tijd van ondergang ontstonden.
Augustinus zag in zijn tijd de ondergang van Rome aankomen. Rome ging inderdaad ten onder, in de jaren 354-430 na Christus.
Augustinus heeft het over Kakos, een monster dat mensen eet en vuur spuwt. Hij verpersoonlijkt het Kwaad. Kakos is weliswaar ooit verslagen door Hercules, maar zijn geest waart nog rond, bij voorbeeld in Dantes Goddelijke Komedie.
Hercules doodt Kakos.
Zowel bij Augustinus, Huizinga als Roosevelt treft zij de moreel-epistemische grondhouding aan.
Huizinga voegt aan de visie van Augustinus een extra klank toe: in zijn de profundis richt hij zich rechtstreeks tot God met een gebed. Dat deel is in sommige uitgaven weggelaten. Historie is ook geen gebed. Maar het wijst wel naar een zoeken.
De Graaf legt uit: Huizinga werd in 1919 zwaar getroffen: zijn echtgenote May Schorer overleed, zijn oudste zoon Dirk ook, een jaar later.
Zijn werk staat daardoor in het teken van verlies, melancholie en een schijnbaar cultuurpessimisme. Die elementen vloeiden samen met de wereldorde van dat moment.
In Herfsttij beschrijft Huizinga de Middeleeuwen als een tijdvak in de ban van culturele ondergang. Bewijs voor die stelling ziet hij in de omgang van de adel met oorlog en geweld. Het ridderideaal moest de wereld schragen en zuiveren; het was het 'heilmiddel der slechte tijden'.
De cultuurkritieken en kroniekschrijvers zijn evenwel overduidelijk: de krijg werd niet meer nobel gevoerd. De werkelijkheid was bruut, in plaats van een poging tot realiseren van het hoofse ideaal.
Wel bleef het beeld van ridderlijkheid overeind in gezangen e.d.
Deze werkelijkheid was weer anders in 1935: in die periode van culturele ondergang werd ook het ideaal zelf te grabbel gegooid.
Homo Ludens schreef Huizing in 1938. Het was een pleidooi voor de spelende mens. De mens heeft cultuur nodig:
Kern van Huizinga's betoog: spel ligt in het leven besloten en is een noodzakelijkheid voor het scheppen van cultuur; spel structureert menselijk handelen en is een drager van de culturele ontwikkeling van de mens.
Kern van Huizinga's betoog: spel ligt in het leven besloten en is een noodzakelijkheid voor het scheppen van cultuur; spel structureert menselijk handelen en is een drager van de culturele ontwikkeling van de mens.
Huizinga schreef dat in een tijd dat het internationale recht en het oorlogsrecht ondermijnd werden. Er was sprake van een ver gaande morele ontworteling.
Destijds hadden de ME een opvatting gevestigd van eer en adeldom. Die vormden een goede basis. Die basis was in 1938 verdwenen, er bestond geen systeem van volkenrecht meer. Enkel het belang van de eigen partij werd vooropgesteld. Er ws een verwildering door het ultranationalisme en vijanddenken.
De eenvoudige waarheid van Augustinus: de mens streeft naar harmonie en niet naar disharmonie, werd omgedraaid. Er was geen hoog ideaal van menselijke beschaving meer.
De Graaf komt ook uit - dat kan haast niet anders, op de zeven kardinale deugden:
4 kardinale deugden zijn: wijsheid, moed, rechtvaardigheid en beheersing (gematigdheid). Vanaf de tijd van Augustinus kwamen daar nog drie theologale deugden bij: geloof, hoop en liefde. Bij een deugd gaat het zowel om het ideaal, als om de toepassing ervan.
Impliciet of expliciet werden die deugden eeuwenlang ingezet het ging uiteraard ook om de toepassing van die deugden.
De vier kardinale deugden.
(van DEZE SITE)














Geen opmerkingen:
Een reactie posten