Alleen bij het Centraal Station
Als kind
wilde ik schrijver worden. Ik had al een pseudoniem, Suqui. Dat was een afkorting van wat er op de
inktpot stond, Super Quink. Ik realiseerde mijn droom in zoverre, dat ik
schriftjes klaar legde op een tafel, de inktpot stond er al. Alleen had ik geen idee waarover ik schrijven moest.
Later, op de HBS, wist ik mijn lerares Nederlands te imponeren met mijn
opstellen. Precies zoals zij het voorstelde, schreef ik ‘impressionistisch’, met
Een liefde van Lodewijk van Deijssel
in het achterhoofd: veel bijvoeglijke naamwoorden, direct proberend een indruk
weer te geven. Ik haalde negens en tienen.
Nadien raakte mijn droom in de vergetelheid,
ik kreeg een baan, man en kinderen. Wel ging ik Nederlands studeren. Met mijn
kind aan de borst las ik De leeuw van
Vlaanderen, het boekje lag achter mijn oudste op het bed waar ik hem lag te
voeden. Ik had niet in de gaten dat ik geen melk meer had, zag alleen dat mijn
kind boos aan mijn borst rukte. Op het consultatiebureau vertelden ze me dat
hij afgevallen was. De eerste fles die hij kreeg verslond hij. Het kwam
gelukkig helemaal goed. Tijdens die
studie heb ik veel geleerd over echte schrijvers en over grammatica. Ik leerde
zelfs gothisch. Dat had allemaal niets
met mijn droom te maken, maar ik wilde lerares zijn. Zo’n lerares als op mijn
eigen HBS, die in mijn talent geloofd had. Eén keer zei de VU-leraar dat ik zo fris
schreef; of ik misschien iets voor een tijdschrift deed of zoiets. Ha! Ik deed
voor de keer daarop extra mijn best... En werd flink afgekraakt, er deugde
niets van mijn stukje. Als ik het te graag wilde, lukte het me niet meer.
De Schrijversvakschool heb ik één jaar gevolgd.
Het dichten lukte wel aardig, en ik schreef een keer iets moois over iemands
handen. Maar het was te weinig, voor het overgrote deel bleef het te dagboekachtig, te therapeutisch.
Misschien viel dat talent van mij toch een beetje tegen.
Ik bleef wel schrijven, en was bereid te
leren. Ik ging op een schrijfworkshop in Amsterdam, bij Diet Verschoor en
Christine Otten. Ik zal nooit de eerste keer vergeten dat ik ernaar toe ging.
Ik kwam aan met de honderd, de bus van Purmerend langs het Noord-Hollands
Kanaal. Destijds stopte die voor de
Nicolaaskerk. Ik zocht tramlijn vier. ‘Een slome tram’, had Diet door de
telefoon gezegd. Ik vond hem, en had nog een uur over, ik was veel te vroeg. Ik
hoorde wat ijle klanken, ze pasten mooi
bij de zachte avondlucht. Ik liep naar het CS om bij de AKO nog even
naar wat boeken te kijken. De muziek kwam van een vrouw die bij de ingang van
het station stond te zingen. Het was een doodgewoon mens, een huisvrouw, zoals ik zelf. Ze zong prachtig, zo mooi dat ik even
bleef staan luisteren. Misschien zong ze tot God, of over de natuur, ik weet
het niet. Ze deed het alleen zo geweldig. En haast schaamteloos. Misschien was
ze wel een beetje getikt, zo’n Susan
Boyle avant la date. Toen er een paar vervelende jongens in de buurt bij
haar begonnen te schelden en te schreeuwen, ben ik weggegaan. Nee, niet dapper,
maar het ging vanzelf.
Diet woonde in een grachtenpand met een trapje
en een hoge deur. Na de vestibule kwam je in een gang die als een tempel leek
ingericht. Overal kleedjes, tafeltjes met schelpen, kaarsjes, lampjes,
schoteltjes. Heel kleurrijk. Diet was ook therapeut, en de workshop werd
gegeven in haar werkkamer. Er zat geen deur in, maar twee gordijnen, die dicht
hingen. Er waren grote leren inzetstukken bevestigd op de plekken waar je met
je handen de flappen openduwde. Toen ik
er eenmaal weg was, dacht ik altijd terug aan die ingang als aan een vagina.
Dan moest die werkkamer dus ook een baarmoeder zijn. En als het beeld helemaal
klopt, moet ik daar een schrijfster geworden zijn.
Dat valt trouwens wel mee, ik ben geen
schrijfster geworden – althans niet in
de gewone zin. Ik heb een beetje talent
om overal buiten te vallen. Die eerste avond – die met die zangeres bij het station – liep ik op de terugweg
samen met Annemarie richting tram. Ik deed
toen nog moeite om er bij te horen. Ik was midden in een zin tegen haar toen ze
ineens de straat overstak en me bij wijze van spreken liet staan met mijn
verhaal. Verbluft volgde ik haar, als een hondje. Ik haatte mijzelf om mijn
hunkerende gedrag.
Ik heb veel geleerd van Diet en Christine.
Er was ook veel tijd voor elke cursist, we waren met weinig mensen. Diet en
Christine vulden elkaar goed aan. Christine kon trouwens meedogenloos zijn, en
dat moest misschien ook wel. Toen ik eens een van mijn werkjes zat voor te
lezen, brak ze mij af, roepende dat het voor haar ‘too much’ was. Geschrokken hield ik stil, met mijn kunstwerk
voor me. Er moest echt iets veranderen bij mij. Maar wat?
Ik moest leren dat therapeutisch schrijven
niet iets is dat je voor anderen doet.
Het is heerlijk voor jezelf, en het kan zeer heilzaam zijn. Maar voor anderen
ben je alleen maar een exhibitionist. Die voelt zich een gluurder, wat nog veel
erger is om te horen.
Ik probeerde dus andere stukjes. Schreef iets
moois over mijn kleine vogel Einstein.
En een verhaaltje over een langpootmug, dat in werkelijkheid over mijn
eenzaamheid ging.
In 2011 deed ik mee aan een essaywedstrijd
voor de Trouw. Ik stuurde twee stukken in, één vanaf mijn eigen computer, een
vanaf die van mijn man. Ik won de eerste en de tweede prijs. De Trouw-redacteur
Lodewijk Drost vergaf me ‘mijn pekelzonde’ van het dubbel indienen. Mijn prijs
was een avond samen met de koningin – en vele anderen - kijken naar het
bevrijdingsconcert op de Amstel. Toen Beatrix naar haar plaats liep, zwaaide ze
naar mij – zo leek het echt! Ze nam
plaats op een stoel dicht bij mij, al
zag ik zelfs haar achterhoofd niet meer door alle bobo’s om haar heen.
De eerste prijs werd gepubliceerd in Trouw,
de tweede niet, vanwege die
pekelzonde. Gelukkig maar. Ik had nogal
beeldend beschreven hoe in de jaren zestig mijn oudste broer mijn zusje in
elkaar geslagen had, onder de kapstok in ons ouderlijk huis. Mijn zwager Vink,
die het stuk te lezen had gevraagd, vond het onethisch dat ik zoiets
gepubliceerd had. Hij gebruikte dat woord niet, maar het kwam er toch op neer.
Intussen ben ik 66.
Ik heb mijn droom gerealiseerd, maar hoe anders dan ik ooit gedacht had. Ik schrijf, jawel. Dagelijks, en over
onderwerpen die mij belang inboezemen. Ik zoek er geen uitgever voor. Voor mij is mijn blog voldoende, ik vind het
heerlijk dat een stukje over een film of een boek een mooie vorm krijgt,
compleet met plaatjes, extra achtergrond enzovoorts. Ik ben afgestapt van al mijn ‘therapeutische gelul’,
het hoeft niet meer. Ik heb plezier in het simpele wat ik nu doe. Ik zing bij wijze van spreken in mijn eentje
bij het Centraal Station.
(Purmerend, 11-13
februari. Agnes de Wit)
Mooi, Agnes! Ik hoop nog lang van je "zingen bij het CS" te kunnen genieten.
BeantwoordenVerwijderen:-) Dank je wel.
BeantwoordenVerwijderenIk trouwens van jouw schrijfkunst.
Dank je :-)
BeantwoordenVerwijderen