zondag 13 januari 2019

Het Lichtschip, Siegfried Lenz, 2017 (1960)

Boekomslag
Ik heb het boek in de vertaling gelezen van Frank Schuitemaker, van 2017. De oorspronkelijke titel is Das Feuerschiff, uitgegeven in 1960.
De naam Siegfried Lenz had voor mij een bekende klank, al kon ik hem niet direct thuisbrengen.
Ik las, dat hij bij de grote Duitse na-oorlogse schrijvers hoort, als Heinrich Böll, Günther Grass en Martin Walser: die vier dus. Lenz was met deze grootheden vergeleken vrij onbekend in Nederland, maar door de recente vert alingen is daar nu verandering in gekomen. 
Opvallend vond ik wel, dat de naam Siegfried Lenz niet voorkomt in het boekje Gute Nacht, Freunde, van Christoph Buchwald, dat uitkwam in 2016, toen Duitsland het thema van de boekenweek was. Buchwald bespreekt 25 boeken 'waaruit het DNA van Duitsland' moest spreken.  Jammer!

Het Lichtschip is een spannend, goed boek! 
Die combinatie vind ik al prettig: dit boek is én spannend, én filosofisch, én psychologisch juist. Het is eigenlijk bijzonder dat het al zo lang geleden geschreven is, en nog steeds boeit. Het is hoogstens te merken aan het onderwerp. Want de titel 'het lichtschip' komt van een fenomeen van de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog. Een lichtschip was een vuurtoren op zee, een schip dat aan de ketting lag, met een vuurtoren erop. Het schip van Lenz ligt in de Oostzee en is een baken in dit letterlijke mijnenveld tussen de wandelende zandbanken van de Kieler Bocht. Het verhaal speelt zich af negen jaar na de Tweede Wereldoorlog. Inmiddels zijn deze schepen uitgestorven. 
Borkumer Feuerschiff
Kapitein Freytag en zijn bemanning beginnen aan hun laatste dienst. Freytag is een oude man met knoestige vingers, kromme benen en altijd met een uitgedoofde, halfopgerookte sigaret in zijn mond,
Hij heeft aan boord een volledige bemanning voor een schip dat vrijwel niet van zijn plaats komt: ‘een schuit die niet vrij was, die niet naar andere, verre kusten voer, maar als een gevangene aan een lange ketting lag, gekluisterd aan een anker dat diep in het zand lang begraven.’
Foto uit de verfilming van het boek. 
Tijdens de Tweede Wereldoorlog had Lenz bij de marine gediend. Daar heeft hij veel kennis over de scheepvaart opgedaan. Net als Herman Melville gebruikt Lenz het scheepsleven als achtergrond voor morele kwesties. Alleen is de nuchtere Freytag het tegendeel van de bezeten kapitein Ahab uit Moby Dick. Freytags standpunt is duidelijk: ‘Ik wil rust op mijn laatste torn. En ik wil ook dat we allemaal weer heelhuids aan wal komen als het schip naar binnen gaat.’ Daarnaast staat voor hem vast dat het lichtschip op zijn plaats blijft, anders houdt de orde op zee op. 
De bemanning en zijn zoon Fred hebben echter heel andere ideeën; zij willen de criminelen overmeesteren en uitleveren. Ze willen vooral iets doen en niet afwachten. Ze verwijten de kapitein dat hij laf en besluiteloos is. ‘Ik ben nog nooit een held geweest en een martelaar wil ik ook niet worden. Ik heb die altijd alle twee maar verdacht gevonden; ze sterven te simpel, ze zijn ook in de dood nog zeker van hun zaak – te zeker, geloof ik en dat is geen oplossing.’ 
Ook in de discussies tussen de tegenpolen Freytag en de 'hoofd'-crimineel dr. Caspary komen filosofisch getinte thema’s aan de orde, zoals de macht van gevangenen ten opzichte van hun heren. Macht en onmacht, plicht en geweten, gezag en orde: het zijn bekende thema’s die Lenz later verder uitwerkt in zijn magnum opus Duitse les
De ervaring van Lenz bij de marine verklaart ook het veelvuldige gebruik van scheepstermen in de beschrijvingen van het leven aan boord. Patrijspoorten, borstweringen, boegsprieten en valrepen, maar ook weinig gebruikte begrippen als davits, praaien en persenning dompelen de lezer onder in het jargon van de scheepvaart. Daarnaast vallen in het taalgebruik de vele vergelijkingen en metaforen op: de zegelring van dr. Caspary ‘die als een glanzend gezwel aan zijn behaarde hand zat’, masten van gezonken schepen die uit het water steken ‘als de spijkers in het bed van de fakir’ en Freytag die staat als ‘een magneet die alle aandacht als ijzervijlsel naar zich toetrok’.
De bemanning beraamt plannen om de criminelen aan te pakken. Hier met marlpriem.
Lees dit stukje dialoog tussen Freytag en Caspary: 
Freytag:
„… so wie Sie redet man, wenn man einen Revolver in der Tasche hat, aber ich möchte Sie einmal hören, wenn Sie unbewaffnet wären oder wenn wir Waffen hätten.“ 
Caspary:
„Was Sie feststellen, ist nicht neu, Kapitän: so wie heute ein Revolver den Satzbau verändern kann, so hat schon die erste Schleuder dafür gesorgt, dass sich der Umgangston zwischen Menschen änderte: Wer Waffen hat, findet immer ein anderes Verhältnis zur Sprache als ein Unbewaffneter.“ 

Betekent dat, dat Freytag zich laat ringeloren door de misdadigers?
Nee. Freytag heeft wel degelijk moed - maar anders dan zijn zoon en de bemanningsleden van hem eisen. Dat bewijst zijn uitspraak tegen Caspary:

„Ich bin in meinem Leben Männern begegnet, die mir zuwider waren, wenn ich sie nur ansah – Typen, die ich am liebsten als Kielschwein hinter dem Schiff gehabt und durch alle Wasser der Erde geschleift hätte, aber keiner war mir so zuwider wie Sie. Ich frage mich manchmal, ob so etwas wie Sie überhaupt einen Vater gehabt haben kann.“ 

Niet alleen de dialogen zijn interessant, ook zit er veel ontwikkeling in de handeling van het boek. Er zijn tal van plotwendingen die het lezen spannend houden tot de laatste bladzijde. De personages zijn levensecht, en met mooie kenmerken 'aangekleed': zoals Caspary, die een grote, blinkende zegelring steeds over zijn heup wrijft; en Freytag, die steeds zijn zakdoek om zijn hand wikkelt, en de hand dan in de broekzak steekt.
Freytag wordt gekenmerkt door: plichtsbesef, hij is gewetensvol, principieel, zwijgzaam, en uit op het veilig thuisbrengen van schip en manschappen. Hij heeft ook betrouwbare mannen aan boord, al zijn ze het niet met hem eens.
Caspary is zijn tegendeel: hij kent geen scrupules, is opportunistisch, arrogant, cynisch; heeft twee zware criminelen als vriend, die rondlopen met mes en machinegeweer.

Het boek is al twee maal verfilmd: de eerste keer in 1963, door  LADISLAO VAJDA
Verfilming van de regisseur LADISLAO VAJDA.  1963.
Verfilming van 2008, van Florian Gärtner
Florian Gärtner.
LADISLAO VAJDA, 1906-1965; regisseur van de eerste verfilming.


Siegfried Lenz in 1969. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten