vrijdag 18 januari 2019

De Wandeling, Robert Walser, 1917 (2015)

Boekomslag
Dit boek van Walser kreeg ik van Tony's partner Marjanne, zij had het in haar boekenkast staan. Eerst las ik De rover van Walser, daarna De wandeling. 
De rover is het sterkste werk; maar ook van De Wandeling heb ik zéér genoten, en het ook twee keer meteen achter elkaar gelezen.
Het is geschreven in 1917 als Der Spaziergang; vertaald door Machteld Bokhove. En met een prachtig essay als nawoord van W.G. Sebald, over Walser.

De Wandeling is net als De rover moeilijk te volgen, behalve dat in elk brokstuk zélf zulke mooie waarheden staan. En het zijn zulke geweldige zinnen, fijnzinnig, zich nergens groot makend. Maar: je komt er niet achter wie de personen zijn, wie de wandelaar zelf is, of welk plot er nu eigenlijk is. Er gebeurt eigenlijk niet veel. 
De stemming gaat van vrolijk naar somber.
Wat mij opvalt, is dat Walser het vaak heeft over mannen heeft tegen wie hij opziet. Er is een mengeling van bewondering en een zekere spotzucht:
'Als een man van onwrikbaar gezag schreed de heer Meili ernstig, plechtstatig, aristocratisch verder. In zijn hand hield hij een onbuigzame wetenschappelijke wandelstok die mij met huiver, eerbied en respect vervulde.'
Op de wandeling doet de ik-figuur een boekwinkel aan, waar hij 'schuchter' vraagt:
'Mag ik kennismaken met het meest gedegen, ernstige, derhalve meest gelezen evenals het snelst erkende en gekochte werk, en het ogenblikkelijk op prijs leren stellen? (...) Zou ik u hoffelijk en zo dringend mogelijk mogen verzoeken mij zo'n uiterst succesvol boek te laten zien opdat de begeerte die zich van mij meester heeft gemaakt, bevredigd kan worden en zal ophouden mijn rust te verstoren?
Wanneer het boek hem ten slotte ter hand wordt gesteld, loopt hij zonder het verder aan te raken de winkel uit.  
Zo werd Walser op eerste Kerstdag van het jaar 1956 aangetroffen, dood in de sneeuw, door een paar kinderen. 
Er staat een flinke passage in over het schrijverschap. In een brief aan een belastingambtenaar maakt hij duidelijk, dat hij weliswaar geen klap uitvoert, terwijl andere mensen de hele dag hun beroep uitoefenen.... maar hij heeft zijn wandelingen nodig om te kunnen schrijven. Gezien de titel van het boekje is dit een cruciaal deel. Hij maakt duidelijk, dat schrijven een vak is, en veel tijd en inzet vereist:
 'Ook schrijvers treffen vaak net als generaals de moeizaamste voorbereidingen eer zij het wagen tot de aanval over te gaan en een slag te leveren, met andere woorden een boek of kunst- of broddelwerk op de boekenmarkt te slingeren, wat soms zeer heftige tegenaanvallen ontketent.' 
Om die reden vindt hij dat hij niet beschuldigd kan worden van leegloperij, wandelen heeft hij nodig voor het schrijven, voor ideeën, het organiseren daarvan enzovoorts. 
Ik zou door kunnen gaan met citaten te geven, dat is immers wat mij zo in zijn boek aanspreekt. Deze dan nog: uit een brief aan een kleermaker:
'Mensen als u hebben het lef ten aanzien van armoede en kwetsbaarheid hard, grof en brutaal en gewelddadig te zijn. Mensen als u bezitten de ongewone schranderheid te geloven dat het noodzakelijk is overal aan de top te staan, op alle plekken te domineren en op elk moment van de dag te triomferen.' 
Zo gaat het nog even door, een geweldige brief, pagina 41-42. Hij noemt dit ten slotte een struikroverbrief. 

Zelfs in 1917 had Walser al een hekel aan auto's: '.... het was juist klaarlichte dag en bovendien een werkdag, en een groep mensen samen met een van de meest onhoffelijke, onridderlijke, barse, impertinente automobielen die ik ooit ben tegengekomen, stoorden mij midden in mijn geleerde bespiegelingen behoorlijk en slingerden mij in een handomdraai (..) weg uit alle poëzie over paleizen en alle dromerijen over het verleden....'

Wat te denken van deze:

'Wat is schoonheid toch schoon en het verrukkelijke toch verrukkelijk.'


De al genoemde omslag in de beleving van de wandelaar vindt plaats ergens aan het einde:
'Zelfverwijten vielen mij van achteren aan en zaten mij van voren in de weg. Bepaalde slechte herinneringen maakten zich van mij meester. Allerlei beschuldigingen die tegen mijzelf gericht waren stemden mijn hart zwaarmoedig. Ik moest hard vechten.' 

De schrijver is uiterst beleefd en voorzichtig tegenover de lezer.

De eerste uitgave werd geïllustreerd door Walsers broer Karl, die er veel meer voor ontving dan Robert. Karl was destijds beroemd. (En nu vergeten; Robert wordt tot de groten van de literatuur gerekend.)
Mensen zagen vooral een vrolijk wandelpartijtje in het boek, méér niet. Dat kan je er óók in zien, maar dan doe je Walser zeer tekort.

Na dit verhaal volgt in het boek een essay van W.G. Sebald. Zie hiervoor ook DEZE RECENSIE.
W.G. Sebald, 1944-2001; stierf door een auto-ongeval. 
De recensie, oorspronkelijke titel: Le promeneur solitaire, is Robert Walser volkomen waardig, zó prachtig schrijft Sebald over hem. Hij citeert weer andere zinnen van Walser, en daarvan trof mij deze (over de as) tot tranen toe: 
'In feite valt er over dit schijnbaar zo oninteressante voorwerp, wanneer je er maar even in binnendringt, van alles te zeggen wat helemaal niet oninteressant is, zoals bijvoorbeeld dit: als je tegen as blaast, dan is er niets in haar wat weigert om onmiddellijk uiteen te waaien. As is de deemoed, de onbelangrijkheid en de waardeloosheid zelf, en wat het mooiste is: ze is zelf doordrongen van het geloof dat ze geen enkel nut heeft. Kun je onvaster, zwakker en armzaliger zijn dan as? Niet eenvoudig waarschijnlijk. Is er één ding dat toegeeflijker en geduldiger kan zijn dan zij? Vast niet. As kent geen karakter en staat verder af van elke vorm van hout dan terneergeslagenheid van overmoed. Waar as is, daar is eigenlijk helemaal niets. Zet je voet op as, en je zult nauwelijks voelen dat je ergens op staat.'
Sebald vervolgt dan over deze passage:
Het uiterst emotionele van deze passage, die in de hele Duitse literatuur van de twintigste eeuw haars gelijke niet kent, ook bij Kafka niet, ligt in het feit dat de schrijver hier, in de quasi terloopse verhandeling over as, speld, potlood en lucifer, in werkelijkheid over zijn eigen martelaarschap schrijft, want de vier dingen waar het hem om gaat zijn niet willekeurig aaneengeregen, het zijn de martelinstrumenten van de auteur, beter gezegd: het is dat wat hij nodig heeft om zijn zelfverbranding te organiseren, en wat er overblijft als het vuur is gedoofd.'  
Het essay over Walser staat in dit boek, van 1998.
Er bestaan twee biografieën over Robert Walser: een van Jürg Amann, en een van Cathèrine Sauvat (uit het Frans vertaald.)
Voor het eerst gepubliceerd in 1985. 
De Franse titel is simpelweg: Robert Walser. Gepubliceerd in 1989.
De schrijver W.F. Thomese schreef over beide biografieën in het NRC, in 1996. Ik kom op de biografieën nog terug. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten