zaterdag 18 juli 2015

Elegía a Doña Juana la Loca, Federico García la Loca, 1918.

Elegía a Doña Juana la Loca
[Poema: Texto completo.]
Federico García Lorca
                                   A Melchor Fernández Almagro

Princesa enamorada sin ser correspondida.
Clavel rojo en un valle profundo y desolado.
La tumba que te guarda rezuma tu tristeza
a través de los ojos que ha abierto sobre el mármol.

Eras una paloma con alma gigantesca
cuyo nido fue sangre del suelo castellano,
derramaste tu fuego sobre un cáliz de nieve
y al querer alentarlo tus alas se troncharon.

Soñabas que tu amor fuera como el infante
que te sigue sumiso recogiendo tu manto.
Y en vez de flores, versos y collares de perlas,
te dio la Muerte rosas marchitas en un ramo.

Tenías en el pecho la formidable aurora
de Isabel de Segura. Melibea. Tu canto,
como alondra que mira quebrarse el horizonte,
se torna de repente monótono y amargo.

Y tu grito estremece los cimientos de Burgos.
Y oprime la salmodia del coro cartujano.
Y choca con los ecos de las lentas campanas
perdiéndose en la sombra tembloroso y rasgado.

Tenías la pasión que da el cielo de España.
La pasión del puñal, de la ojera y el llanto.
¡Oh princesa divina de crepúsculo rojo,
con la rueca de hierro y de acero lo hilado!

Nunca tuviste el nido, ni el madrigal doliente,
ni el laúd juglaresco que solloza lejano.
Tu juglar fue un mancebo con escamas de plata
y un eco de trompeta su acento enamorado.

Y, sin embargo, estabas para el amor formada,
hecha para el suspiro, el mimo y el desmayo,
para llorar tristeza sobre el pecho querido
deshojando una rosa de olor entre los labios.

Para mirar la luna bordada sobre el río
y sentir la nostalgia que en sí lleva el rebaño
y mirar los eternos jardines de la sombra,
¡oh princesa morena que duermes bajo el mármol!

¿Tienes los ojos negros abiertos a la luz?
O se enredan serpientes a tus senos exhaustos...
¿Dónde fueron tus besos lanzados a los vientos?
¿Dónde fue la tristeza de tu amor desgraciado?
En el cofre de plomo, dentro de tu esqueleto,
tendrás el corazón partido en mil pedazos.

Y Granada te guarda como santa reliquia,
¡oh princesa morena que duermes bajo el mármol!
Eloisa y Julieta fueron dos margaritas,
pero tú fuiste un rojo clavel ensangrentado
que vino de la tierra dorada de Castilla
a dormir entre nieve y ciprerales castos.

Granada era tu lecho de muerte, Doña Juana,
los cipreses, tus cirios;
la sierra, tu retablo.
Un retablo de nieve que mitigue tus ansias,
¡con el agua que pasa junto a ti! ¡La del Dauro!

Granada era tu lecho de muerte, Doña Juana,
la de las torres viejas y del jardín callado,
la de la yedra muerta sobre los muros rojos,
la de la niebla azul y el arrayán romántico.

Princesa enamorada y mal correspondida.
Clavel rojo en un valle profundo y desolado.
La tumba que te guarda rezuma tu tristeza
a través de los ojos que ha abierto sobre el mármol.
 
Federico García Lórca, maker van dit gedicht. Lorca werd door de nationalisten in Spanje vermoord in 1936. Het gedicht Elegía is het eerste dat hij publiceerde, in 1918.
 
Ik heb een poging gewaagd dit gedicht te vertalen. Ik weet dat de vertaling krom is, ik kwam er niet echt helemaal uit. Desondanks blog ik het. Het ontroerde me dat Lorca ontroerd was door het lot van Johanna. 
Ik vind het  niet een heel geweldig gedicht, maar er staan enkele heel mooie  beelden in.
 
Vertaling:
 
Prinses, die verliefd was zonder dat haar liefde beantwoord werd,
Rode Anjer, in een diepe en verlaten vallei
De tombe die je lichaam vervat laat het verdriet doorkomen
dwars door de (mijn, AdW) ogen die het geopend heeft boven het marmer.
 
Je was een duif met een grootse ziel
wiens nest het bloed was van Casteliaanse grond
Jij vergoot jouw vuur over een kelk van sneeuw
En om te willen bemoedigen (?) braken jouw vleugels.
 
Je liet horen dat je liefde was als het kind
dat iemand onderdanig volgt, onder je mantilla (?)
En in plaats van bloemen, verzen en parelkettingen
Gaf de dood jou verwelkte rozen aan een tak.
 
Jij had in jouw hart de geweldige dageraad
van Isabel la Segura (net zo iemand als Julia, van Romeo, AdW)
Jouw lied als van een herderin, zoals van de leeuwerik
die vol overgave de horizon wilde bereiken
werd plotseling monotoon en bitter.
 
En je schreeuw doet de fundamenten van Burgos rillen
en bedrukt het eentonig psalmgezang van het kartuizer koor
en botst tegen de echo's van de langzame klokken
die verloren zijn in het beverige en gescheurde  duister.
 
Jij had de passie die de hemel van Spanje geeft
de passie van de ponjaard (?), van de kring (?) en van de tranen (kringen onder de ogen? behuild gezicht o.i.d. AdW)
Oh goddelijke prinses van het schemerige rood
met het spinrokken van ijzer, en van staal het garen!
 
Nooit had je een nest, noch het lijdend madrigaal
noch de speelse luit die dichtbij snikt
Je minstreel was een knaap met schubben van zilver
Die een geurige roos tussen zijn lippen ontbladerde.
 
Om de geborduurde maan boven de rivier te zien
en de nostalgie te voelen die opstijgt uit de kudde (?)
En te zien de eeuwige tuinen van de schaduw
O donkere prinses die slaapt onder het marmer!
 
Houd je je zwarte ogen open voor het licht?
Of maken slangen je uitgeputte ogen in de war?
Waarheen gingen je vastberaden kussen toen je 20 was?
Waarheen ging het verdriet van je geminachte liefde?
 
In de kist van lood is in je skelet
je hart verdeeld in 1000 brokken
En Granada bewaart je als een heilig relikwie.
Oh, donkere prinses die slaapt onder het marmer.
 
Heloïse en Julia waren twee margrieten
Maar jij was een rode anjer met bloed bevlekt.
die van de dorre aarde van Castilië kwam
Om te slapen tussen (?) sneeuw en kuise ciprerales (?)
 
Granada was jouw doodsbed, Vrouwe Johanna,
je cipressen jouw waskaarsen
De bergketen jou altaar
Een altaar van sneeuw dat jouw verlangens verzacht
met het water dat samenkomt bij jou, dat van de Dauro.
 
Granada was jouw doodsbed
dat van de oude torens en van de zwijgzame tuin
dat van de dode hiëdra boven de rode muren
van de blauwe nevel en de romantische mirte.
 
Prinses, die verliefd was zonder dat haar liefde beantwoord werd,
Rode Anjer, in een diepe en verlaten vallei
De tombe die je lichaam vervat laat het verdriet doorkomen
dwars door de ogen die het geopend heeft boven het marmer.
De graftombe, waarboven de dichterlijke gevoelens opwellen; Granada. Johanna's stoffelijke resten en die van Filips de Schone zijn nu overigens in het Escoriaal.
Ook in Granada: het paleis van Karel V; Karel V was een zoon van Johanna, en een van de mannen die haar gevangen hield. 
De buitenkant van de Koninklijke Kapel, waar de marmeren tombe staat. Granada.
 
Vertaling, overgenomen uit het boek: Verzamelde Gedichten, Federico García Lorca; vertaald door Bart Vonck:
 
Elegie voor Johanna de Waanzinnige
 
December 1918
 
Voor Melchior Fernández Almagro
 
Verliefde prinses van onbeantwoorde liefde
Rode anjer in een diep, verlaten dal.
Uit het graf dat je bergt sijpelt je droefheid
Door je ogen op het marmer open.
 
Je was een duif met een reusachtige ziel,
Haar nest was bloed van Castiliaanse bodem.
Je vergoot je vuur over een kelk van sneeuw,
Je wou hem verwarmen maar je vleugels knakten.
 
Je droomde dat je liefde zou zijn als de prins
Die jou onderworpen volgt en je mantel draagt.
De Dood gaf je bloemen, verzen noch parelsnoeren
Maar een ruiker van verwelkte rozen.
 
In je borst bezat je de ontzaglijke dageraad
Van Isabel de Segura, o Melibea. Je lied   (2 ongelukkige liefdes uit de literatuur, AdW)
Zoals de zwaluw die de horizon ziet breken,
Wordt plotseling eentonig en verbitterd.
 
En je kreet laat Burgos' fundamenten sidderen.
En onderdrukt het psalmgezang van het kartuizerkoor. 
En stuit op echo's van langzame klokken
Die zich bevend en gescheurd in schaduw verliezen.
 
Je bezat de passie die Spanjes hemel biedt.
De passie van dolk, oogwallen en tranen.
O goddelijke prinses van rode schemering,
Met het spinnewiel van ijzer en zijn stalen draad!
 
Nooit bezat je een nest of een madrigaal van rouw,
Of de troubadoursluit die in de verte snikt.
Jouw troubadour was een knaap met zilveren schubben
En zijn verliefde toon weerklonk als een trompet.
 
En toch was je gekneed voor de liefde,
Gemaakt voor zucht, voor streling en zwijm.
Droef moest je huilen op de geliefde borst,
En tussen je lippen ontbladert een geurige roos.
 
Je moest kijken naar de maan op de rivier geborduurd
Je moest de weemoed voelen die de kudde meedraagt.
En kijken naar de eeuwige tuinen van schaduw.
O donkere prinses die onder marmer slaapt!
 
Houd je je zwarte ogen open voor het licht?
Of slingeren zich slangen om je uitgeputte borsten...?
Waar bleven de kussen die je wierp in de wind?
Waar het verdriet van je onfortuinlijke liefde?
Je hart ligt in de loden koffer, tussen je beenderen,
En in duizenden stukken verdeeld.
 
Granada bewaart je als een heilige reliek,
O donkere prinses die onder het marmer slaapt!
Héloïse en Julia waren twee madeliefjes
Maar jij, jij was een rode anjer onder het bloed,
Die uit Castiliës gouden aarde kwam
Om te slapen tussen sneeuw en kuise cipressen.
 
Granada was je doodsbed, Doña Johanna,
De cipressen je waskaarsen,
De bergen je retabel.
Een retabel van sneeuw dat je angsten verlicht
Met het water van de Dauro dat naast jou stroomt!
 
Granada was je doodsbed, Doña Johanna,
De stad van de oude torens en de stille tuin,
Die van dode klimop op rode muren,
Die van nevel en romantische mirte.
 
Verliefde prinses van onbeantwoorde liefde
Rode anjer in een diep, verlaten dal.
Uit het graf dat je bergt sijpelt je droefheid
Door je ogen op het marmer open.
 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten